ECLI:NL:RBDHA:2018:12164
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing opvolgende asielaanvraag van een Kameroense vreemdeling met betrekking tot de situatie in Zuid-Kameroen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de opvolgende asielaanvraag van een Kameroense vreemdeling. Eiser, die eerder tussen 2005 en 2012 vijfmaal asiel heeft aangevraagd en in 2012 naar Kameroen is uitgezet, heeft in 2016 opnieuw Nederland binnengekomen en sindsdien meerdere asielaanvragen ingediend. De huidige aanvraag, gedateerd op 26 juni 2018, is de derde sinds zijn terugkeer naar Nederland. Eiser stelt dat hij vreest voor de autoriteiten in Kameroen vanwege zijn inzet voor een onafhankelijk Engelstalig Zuid-Kameroen en onderbouwt dit met diverse documenten, waaronder verklaringen van zijn gezin en een arrestatiebevel.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag echter niet-ontvankelijk verklaard, omdat er volgens hem geen relevante nieuwe elementen of bevindingen zijn die de aanvraag rechtvaardigen. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat de overgelegde documenten niet voldoende zijn om aan te tonen dat eiser persoonlijk gevaar loopt in Kameroen. De rechtbank wijst erop dat de vreemdeling zelf verantwoordelijk is voor het aannemelijk maken van zijn asielrelaas en dat de overgelegde brieven niet verifieerbaar zijn.
De rechtbank concludeert dat de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000 en verklaart het beroep ongegrond. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling. Deze uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.