In deze zaak hebben eiseressen, een Marokkaanse moeder en haar dochter, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun aanvragen voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden zijn afgewezen. De moeder, eiseres 1, heeft aangevoerd dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld, wat heeft geleid tot de verbreking van haar relatie met haar partner. Eiseres 2, haar dochter, is afhankelijk van het verblijfsrecht van haar moeder. De rechtbank heeft op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken de aanvragen van eiseressen ongegrond heeft verklaard.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres 1 niet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning voldoet, omdat zij niet met de vereiste bewijsmiddelen heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk slachtoffer is van huiselijk geweld. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de relevante bepalingen in het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire, die vereisen dat er voldoende bewijs moet zijn van het huiselijk geweld. De rechtbank oordeelt dat de door eiseres 1 overgelegde stukken, waaronder een aangifte en medische documenten, niet voldoen aan de eisen die gesteld worden aan de bewijslast.
Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres 1 niet leidt tot een schending van haar recht op eerbiediging van het privéleven, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de banden die eiseressen met Nederland hebben, niet zodanig zijn dat van hen niet kan worden verlangd terug te keren naar Marokko. De rechtbank heeft de aanvragen van beide eiseressen afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.