ECLI:NL:RBDHA:2018:12165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
AWB 18 / 2911
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verblijfsvergunning op basis van huiselijk geweld voor Marokkaanse moeder en dochter

In deze zaak hebben eiseressen, een Marokkaanse moeder en haar dochter, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hun aanvragen voor een verblijfsvergunning op humanitaire gronden zijn afgewezen. De moeder, eiseres 1, heeft aangevoerd dat zij slachtoffer is van huiselijk geweld, wat heeft geleid tot de verbreking van haar relatie met haar partner. Eiseres 2, haar dochter, is afhankelijk van het verblijfsrecht van haar moeder. De rechtbank heeft op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken de aanvragen van eiseressen ongegrond heeft verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres 1 niet aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning voldoet, omdat zij niet met de vereiste bewijsmiddelen heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk slachtoffer is van huiselijk geweld. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar de relevante bepalingen in het Vreemdelingenbesluit en de Vreemdelingencirculaire, die vereisen dat er voldoende bewijs moet zijn van het huiselijk geweld. De rechtbank oordeelt dat de door eiseres 1 overgelegde stukken, waaronder een aangifte en medische documenten, niet voldoen aan de eisen die gesteld worden aan de bewijslast.

Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres 1 niet leidt tot een schending van haar recht op eerbiediging van het privéleven, zoals beschermd door artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de banden die eiseressen met Nederland hebben, niet zodanig zijn dat van hen niet kan worden verlangd terug te keren naar Marokko. De rechtbank heeft de aanvragen van beide eiseressen afgewezen en het beroep ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/2911
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 4 oktober 2018 in de zaak tussen
[naam 1] , eiseres 1,
mede ten behoeve van haar minderjarige dochter [naam 2] , eiseres 2,
tezamen te noemen: eiseressen,
gemachtigde: mr. B.D. van Lit,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Eiseressen hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 maart 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 6 september 2018. Partijen zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Ter zitting is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres 1 is geboren op [geboortedatum 1] en bezit de Marokkaanse nationaliteit.
Eiseres 2 is geboren op [geboortedatum 2] en bezit eveneens de Marokkaanse nationaliteit.
2. Bij besluit van 3 december 2015 is eiseres 1 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij
[naam 3] ’, geldig tot 3 december 2020. Eiseres 2 is in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] ’. Bij besluit van 25 januari 2017 zijn beide vergunningen ingetrokken met terugwerkende kracht tot 7 november 2016, omdat niet langer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning van eiseres 1 is verleend. Gebleken is dat eiseres 1 en [naam 3] sinds 7 november 2016 niet meer op hetzelfde adres staan ingeschreven. De vergunning van eiseres 2 is ingetrokken, omdat haar verblijfsrecht afhankelijk is van dat van eiseres 1. Het bezwaar tegen de intrekkingen is bij besluit van 28 juni 2017 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 30 november 2017 [1] is het beroep hiertegen ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld.
3. Eiseressen wensen voortzetting van hun verblijf in Nederland. Eiseres 1 heeft op 4 augustus 2017 een aanvraag ingediend tot het wijzigen van het verblijfsdoel in de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Zij stelt dat zij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld en dat het huiselijk geweld heeft geleid tot verbreking van de relatie met [naam 3] . Eiseres 2 heeft op 4 augustus 2017 een aanvraag ingediend tot het verlengen van haar verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 1] ’. Bij afzonderlijke besluiten van 26 oktober 2017 (primaire besluiten) heeft verweerder deze aanvragen afgewezen.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren daartegen kennelijk ongegrond verklaard. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres 1 niet aan de voorwaarden van de gevraagde vergunning voldoet, omdat zij niet met de vereiste bewijsmiddelen heeft aangetoond dat zij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. De weigering eiseres 1 verblijf in Nederland toe te staan leidt niet tot een schending van het recht op eerbiediging van haar privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [2] . Nu het verblijfsrecht van eiseres 2 afhankelijk is van dat van eiseres 1, voldoet eiseres 2 niet aan de voorwaarden van de door haar gevraagde vergunning.
5. Op wat eiseressen hiertegen hebben aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder k, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking, verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden worden verleend aan de vreemdeling, die wegens bijzondere individuele omstandigheden naar het oordeel van Onze Minister blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. Deze bepaling is nader uitgewerkt in beleidsregels, die zijn neergelegd in paragraaf B9 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
7. In paragraaf B9/11 van de Vc is bepaald dat een verblijfsvergunning op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder k, van het Vb wordt verleend wanneer sprake is van een combinatie van klemmende redenen van humanitaire aard waardoor de vreemdeling blijvend op verblijf in Nederland is aangewezen. Bijzondere individuele omstandigheden kunnen in ieder geval gelegen zijn in:
(…)
e. aantoonbaar ondervonden (seksueel) geweld binnen de familie (…)
Ad e. De IND verleent de verblijfsvergunning als de vreemdeling aantoont dat huiselijk geweld binnen de familie heeft geleid tot de feitelijke verbreking van de (huwelijks)relatie.
8. In paragraaf B9/18.2 van de Vc is bepaald dat als bewijsmiddel van huiselijk geweld wordt beschouwd:
• recente bescheiden van de politie, waarbij bij de politie aannemelijk gemaakt moet zijn dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden; óf
• een recente verklaring van de politie of het OM dat het OM ambtshalve vervolging tegen de dader heeft ingesteld, in combinatie met:
recente medische informatie van de (vertrouwens)arts of een recente verklaring van een andere hulpverlener of recente gegevens over verblijf in de opvang of andere objectieve gegevens uit betrouwbare bron, waaruit voldoende moet blijken dat het huiselijk geweld heeft plaatsgevonden.
9. De rechtbank stelt vast dat verweerder de aanvraag van eiseres 1 in behandeling heeft genomen als een aanvraag op grond van artikel 3.51, eerste lid, aanhef en onder k, van het Vb.
10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat eiseres 1 niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Eiseres 1 heeft immers noch bij de aanvraag, noch in bezwaar met de vereiste bewijsmiddelen, zoals genoemd in paragraaf B9/18.2 van de Vc, aangetoond dat zij slachtoffer is geworden van huiselijk geweld. Eiseres 1 heeft weliswaar aangifte gedaan van het gestelde huiselijk geweld, maar uit de door eiseres 1 eerst in beroep overgelegde e-mailwisseling met de politie van 15 mei 2018 blijkt dat de officier van justitie heeft besloten
niettot vervolging over te gaan. Verweerder heeft derhalve terecht in het verweerschrift geconcludeerd dat eiseres met dit stuk nog altijd geen bewijsmiddel, zoals genoemd in paragraaf B9/18.2 van de Vc, heeft overgelegd. Over de door eiseres reeds eerder overgelegde medische stukken heeft verweerder terecht opgemerkt dat deze op zichzelf onvoldoende zijn om te voldoen aan het beleid. Bovendien dateren deze stukken van 18 juli 2017 en 6 februari 2017 waardoor ook niet kan worden gesproken van recente informatie.
11. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van schending van het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het privéleven. Met verwijzing naar de beschikking van verweerder van 28 juni 2017 heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat de banden die eiseressen met Nederland zijn aangegaan, de gebruikelijke banden niet overstijgen. Daarbij heeft verweerder de relevante feiten en omstandigheden voldoende kenbaar betrokken bij de belangenafweging. Zo heeft verweerder meegewogen dat eiseres 1 het grootste deel van haar leven in Marokko heeft gewoond. Verweerder mag er daarom vanuit gaan dat eiseressen daar nog privéleven hebben, of dat kunnen opbouwen. De positie van eiseres 1 als alleenstaande moeder is niet anders dan voordat zij vanuit Marokko naar Nederland vertrok. Eiseressen hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij zodanig zijn geïntegreerd in de Nederlandse samenleving en de Marokkaanse samenleving zozeer zijn ontwend, dat van hen niet kan worden verlangd dat zij naar Marokko terugkeren.
12. De aanvraag van eiseres 1 is terecht afgewezen. Nu het verblijfsrecht van eiseres 2 afhankelijk is van dat van eiseres 1 heeft verweerder de aanvraag van eiseres 2 eveneens terecht afgewezen.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in tegenwoordigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.