ECLI:NL:RBDHA:2018:12177

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.16681 en NL18.16688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turkse en Albanese nationaliteit houdende echtpaar en hun kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de asielaanvragen van een echtpaar van Turkse en Albanese nationaliteit, dat al geruime tijd in Albanië woont. De man heeft zowel de Turkse als de Albanese nationaliteit, terwijl de vrouw een verblijfsvergunning voor Albanië heeft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, die worden beschouwd als aanhangers van de Gülen-beweging, niet aannemelijk hebben gemaakt dat Albanië niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvragen van de eisers afgewezen, waarbij werd gesteld dat er geen reden was om aan te nemen dat de Albanese autoriteiten hen zouden vervolgen of uitleveren aan Turkije. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvragen door verweerder bevestigd, omdat eisers niet konden aantonen dat zij persoonlijk in gevaar zouden zijn bij terugkeer naar Albanië. De rechtbank oordeelde dat Albanië in het algemeen als veilig land wordt beschouwd en dat het aan de eisers was om aan te tonen dat dit in hun specifieke geval niet opging. De rechtbank heeft de beroepen van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.16681 en NL18.16688

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [datum] 1982,
v-nummer [nummer] ,
van Turkse en Albanese nationaliteit,
eiser,
[eiseres] ,
geboren op [datum] 1984,
v-nummer [nummer] ,
van Turkse nationaliteit,
eiseres, mede namens haar minderjarige kinderen,
[kind 1] ,
geboren op [datum] 2008,
v-nummer [nummer] ,
van Turkse en Albanese nationaliteit,
[kind 2] ,
geboren op [datum] 2010,
v-nummer [nummer] ,
van Turkse en Albanese nationaliteit,
tezamen eisers,
gemachtigde: mr. R.P. Duijn,
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

verweerder,
gemachtigde: mr. M.M. Luik.

ProcesverloopBij besluit van 12 september 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarnaast heeft verweerder bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en dat hem geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) wordt verleend. Verder heeft verweerder eiser een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Bij besluit van eveneens 12 september 2018 heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard en de aanvragen van haar minderjarige kinderen afgewezen als kennelijk ongegrond.
Op 12 september 2018 hebben eisers beroep ingesteld tegen deze besluiten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers hebben aan hun asielaanvragen het volgende ten grondslag gelegd. Eisers wonen sinds 2009 in Albanië. Eiser en de minderjarige kinderen hebben, naast de Turkse nationaliteit, de Albanese nationaliteit verkregen en eiseres is in het bezit van een Albanese verblijfsvergunning. Eisers werkten in Albanië op aan Gülen gelieerde scholen en zij worden dan ook gezien als Gülen-aanhangers. Na de couppoging in Turkije op 15 juli 2016 veranderde de houding ten opzichte van (vermeende) Gülen-aanhangers. In het geval van eisers weigerde de Turkse ambassade in Albanië hun Turkse paspoorten te verlengen, terwijl aanvragen van andere Turkse personen wel in behandeling werden genomen. Ook hebben de Turkse autoriteiten een lijst opgesteld met namen van 450 personen die op zogenoemde Gülen-scholen in Albanië werken. Eisers zijn bang dat hun namen ook op deze lijst staan. Eind maart 2018 werden in Kosovo zes docenten, van wie er twee de Albanese nationaliteit hadden, door de Turkse geheime dienst ontvoerd en uitgezet naar Turkije. Na dit voorval voelden eisers zich niet meer veilig in Albanië en zij reisden naar Nederland. Eisers vrezen bij terugkeer naar Albanië te worden ontvoerd door de Turkse geheime dienst, dan wel door de Albanese autoriteiten strafrechtelijk te worden vervolgd of uitgeleverd aan Turkije.
2. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser als relevant gekwalificeerd:
1. de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
2. eiser heeft in Turkije als leraar op een Gülen-school gewerkt, werkte in Albanië op aan Gülen gelieerde scholen en wordt als een Gülen-aanhanger gezien;
3. de Turkse autoriteiten willen eiser vervolgen en hij vreest bij terugkeer naar Albanië te worden ontvoerd door de Turkse geheime dienst, dan wel door de Albanese autoriteiten strafrechtelijk te worden vervolgd of te worden uitgeleverd aan Turkije.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Hieraan heeft verweerder het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de in rechtsoverweging 2 onder 1 en 2 genoemde elementen geloofwaardig geacht. De onder element 3 gestelde vrees voor wat eiser bij terugkeer naar Albanië zal overkomen heeft verweerder niet aannemelijk geacht. Volgens verweerder wordt Albanië aangemerkt als veilig land van herkomst en heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat Albanië ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Gelet hierop komt eiser volgens verweerder niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat Albanië voor eiseres als veilig derde land wordt beschouwd, nu zij in het bezit is van een Albanese verblijfsvergunning en eiser en haar kinderen in het bezit zijn van de Albanese nationaliteit. Eiseres heeft volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat Albanië ten aanzien van haar zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en derhalve in haar geval niet als veilig derde land kan worden beschouwd.
4. Niet in geschil is dat Albanië in het algemeen als veilig land van herkomst, dan wel veilig derde land kan worden aangemerkt. Gelet hierop bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Albanië geen bescherming nodig hebben. Het is in dat geval aan eisers om aannemelijk te maken dat Albanië ten aanzien van hen zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.
4.1.
Eisers hebben in beroep – ter onderbouwing van hun betoog dat zij als Gülen-aanhanger in de negatieve aandacht van de Turkse en Albanese autoriteiten staan en bij terugkeer naar Albanië hebben te vrezen voor vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag, dan wel een reëel risico lopen op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 – de volgende documenten overgelegd:
1. de Albanese staatscourant houdende het besluit van 1 juli 2015 tot goedkeuring van de samenwerkingsovereenkomst op het gebied van veiligheid tussen Albanië en Turkije, alsmede artikel 5 van deze overeenkomst (inclusief vertaling);
2. het rapport ‘Veelgestelde vragen Turkije – Positie (vermeende) aanhangers Gülen-beweging’ van Vluchtelingenwerk Nederland, van juni 2018;
3. Albanese krantenartikelen (inclusief vertaling), over onderzoek van de Albanese autoriteiten naar personen die verdacht worden van onderduiking en betrokkenheid bij de couppoging op 15 juli 2016, uit 2016;
4. een Albanees krantenartikel (inclusief vertaling), over de dreiging van FETÖ in Albanië, van juli 2018;
5. een e-mail met bijlagen over Gülen-aanhangers in Albanië, van Vluchtelingenwerk Nederland, van 13 september 2018;
6. het rapport ‘Escaping the Witch Hunt from Turkey & Around the World’, pagina 60, case 2, van april 2018;
7. een Albanees bericht (inclusief vertaling) over de inverzekeringstelling van [naam] met de bedoeling hem uit te leveren aan Turkije, van 12 september 2018;
8. een Turkse tenlastelegging (inclusief vertaling), waarin staat dat [naam] er van wordt verdacht lid te zijn van een terroristische organisatie;
9. een Albanees artikel (inclusief vertaling) over FETÖ in Albanië en de invloed van de samenwerkingsovereenkomst tussen Albanië en Turkije, van 18 mei 2017;
10. artikel 23 uit de Turkse staatscourant (inclusief vertaling);
11. de Engelstalige tekst van de samenwerkingsovereenkomst tussen Albanië en Turkije;
12. een Turkse akte van beschuldiging, waarin staat dat Harun Yülek er van wordt beschuldigd lid te zijn van een terroristische organisatie en waarin de naam van eiser wordt vermeld;
13. Turkse krantenartikelen (inclusief vertaling) over FETÖ in Albanië;
14. een Engelstalig krantenartikel over FETÖ, van 21 september 2018;
15. een Engelstalig krantenartikel over de ontvoering van zes Gülen-aanhangers in Moldavië, van 17 september 2018.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de Albanese autoriteiten naar hen op zoek zijn met de bedoeling hen strafrechtelijk te vervolgen of uit te leveren aan Turkije.
Niet is gebleken dat eisers na de couppoging in 2016 problemen hebben gehad van de zijde van de Albanese overheid vanwege hun werkzaamheden op een aan Gülen-gelieerde school. Verweerder kan worden gevolgd in zijn standpunt dat hun legale uitreis niet duidt op een negatieve belangstelling van de Albanese autoriteiten. Ten aanzien van de door eisers overgelegde documenten die zien op Gülen-aanhangers in Albanië (vermeld in rechtsoverweging 4.1 onder 2 tot en met 5, 9, 13 en 14) heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat dit algemene stukken zijn en dat de namen van eisers hierin niet genoemd worden, zodat eisers hiermee niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij persoonlijk in de negatieve belangstelling van de Albanese autoriteiten staan.
Ook kan verweerder worden gevolgd in zijn standpunt dat, anders dan eisers stellen, uit de tekst van artikel 5 van de samenwerkingsovereenkomst op het gebied van veiligheid tussen Albanië en Turkije niet kan worden afgeleid dat de Albanese autoriteiten Gülen-aanhangers met de Albanese nationaliteit of een Albanese verblijfsvergunning zullen uitleveren aan Turkije. Uit de overige door eisers overgelegde stukken kan dit evenmin worden afgeleid. Evenmin is gebleken dat de Albanese autoriteiten daadwerkelijk Gülen-aanhangers met de Albanese nationaliteit of een Albanese verblijfsvergunning hebben uitgezet naar Turkije. Dat de door eisers genoemde [naam] in verzekering zou zijn gesteld met de bedoeling hem uit te leveren aan Turkije, doet hieraan niet af, omdat uit de in 4.1 onder 6 en 7 genoemde documenten volgt dat deze persoon niet in het bezit is van de Albanese nationaliteit of een verblijfsvergunning.
4.3.
Verweerder heeft zich verder terecht op het standpunt gesteld dat eisers met de verwijzing naar berichtgeving over de ontvoering van personen met de Turkse nationaliteit in Moldavië (vermeld in 4.1 onder 15) en Kosovo, wat hier verder ook van zij, niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij in Albanië hebben te vrezen voor ontvoering door de Turkse geheime dienst. Eisers hebben met de overige documenten niet aannemelijk gemaakt dat de Turkse geheime dienst Gülen-aanhangers vanuit Albanië naar Turkije heeft ontvoerd.
4.4.
Verweerder heeft zich vervolgens terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat, indien zich problemen zouden voordoen in Albanië, er voor hen geen mogelijkheden bestaan om tegen deze problemen in de huidige situatie de bescherming van de (hogere) autoriteiten van Albanië dan wel de daartoe geëigende instanties in te roepen. Eisers hebben, gelet op hetgeen in 4.2 is overwogen, immers niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer hebben te vrezen voor de Albanese autoriteiten en niet is gebleken dat de Albanese autoriteiten haar eigen onderdanen, dan wel personen aan wie zij een verblijfsvergunning hebben verleend, niet zouden kunnen of willen beschermen.
4.5.
Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de documenten die betrekking hebben op de situatie van Gülen-aanhangers in Turkije (vermeld in 4.1 onder 2, 8, 10 en 12) in de onderhavige procedure niet hoeven te worden besproken, omdat deze niet van belang zijn voor de beoordeling of Albanië in het geval van eisers als veilig land van herkomst, dan wel veilig derde land kan worden aangemerkt. De stelling van eiseres dat de Turkse autoriteiten haar Turkse paspoort, die geldig is tot 2021, niet zullen verlengen hoeft evenmin te worden besproken, reeds omdat dit een onzekere toekomstige gebeurtenis betreft.
5. Eisers hebben voor het overige verzocht hetgeen eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen in de gronden van beroep. Nu verweerder hier in de bestreden besluiten op in is gegaan en eisers deze gronden, anders dan besproken in voormelde rechtsoverwegingen, in beroep niet nader hebben onderbouwd, kan de enkele verwijzing niet leiden tot het daarmee door eisers beoogde resultaat.
6. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat aanleiding bestaat om aan te nemen dat Albanië ten aanzien van hen zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en in hun individuele geval niet als veilig land van herkomst, dan wel veilig derde land kan worden aangemerkt. Verweerder heeft, anders dan eisers stellen, dan ook geen onderzoek hoeven doen naar de situatie van Gülen-aanhangers in Albanië. Verweerder heeft daarom de aanvraag van eiser en de minderjarige kinderen terecht op grond van artikel 31, eerste lid en artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 afgewezen als kennelijk ongegrond en de aanvraag van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder c van de Vw 2000.
7. Voor zover eisers hebben betoogd dat hen ten onrechte een vertrektermijn is onthouden en eiser ten onrechte een inreisverbod is opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat dit betoog niet is onderbouwd en reeds daarom faalt.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser geen gronden heeft aangevoerd ten aanzien van de weigering van verweerder hem in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd dan wel om toepassing te geven aan artikel 64 van de Vw 2000.
9. De beroep zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op 10 oktober 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.