ECLI:NL:RBDHA:2018:1218
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Cubaanse eiser op grond van ongeloofwaardig relaas en kennelijk ongegrond besluit
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2018 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke beroep van een Cubaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 26 december 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, welke op 9 januari 2018 werd afgewezen als kennelijk ongegrond. De staatssecretaris stelde dat de aanvraag niet in de verlengde asielprocedure behandeld hoefde te worden, omdat het besluit binnen acht dagen zorgvuldig kon worden genomen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich op goede gronden op het standpunt had gesteld dat de verklaringen van de eiser ongeloofwaardig waren, en dat de door hem overgelegde documenten niet voldoende waren om zijn relaas te onderbouwen.
De rechtbank overwoog dat de eiser onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat hij vanwege het lidmaatschap van zijn ouders bij een oppositiepartij in Cuba problemen ondervond. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet had aangetoond dat hij in de negatieve belangstelling van de Cubaanse autoriteiten stond, en dat de economische omstandigheden in Cuba niet voldoende zwaarwegend waren voor de conclusie dat hij bescherming op grond van het Vluchtelingenverdrag nodig had. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en bevestigde de afwijzing van de asielaanvraag, waarbij ook het opgelegde inreisverbod werd gehandhaafd.