In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 september 2018 uitspraak gedaan in een beroep van een bejaarde Surinaamse vrouw, eiseres, die een verblijfsvergunning had aangevraagd om bij haar kinderen in Nederland te kunnen wonen. Eiseres, die jarenlang in Nederland had gewoond en de Nederlandse nationaliteit had, was sinds mei 2017 op basis van een visum kort verblijf bij haar zoon in Nederland. De aanvraag voor de verblijfsvergunning was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, met als argument dat er geen sprake was van een beschermenswaardig familieleven volgens artikel 8 van het EVRM. Eiseres had medische problemen in de familie en was van mening dat zij een cruciale rol speelde in de zorg voor haar zieke zoon.
De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de feitelijke situatie van eiseres en haar rol als mantelzorger. De rechtbank vond dat de belangenafweging tussen het recht op privéleven van eiseres en het belang van de Nederlandse staat niet goed was gemotiveerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak van de rechtbank. De gevraagde voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat de rechtbank met deze uitspraak op het beroep had beslist. Eiseres werd vrijgesteld van het betalen van griffierecht wegens betalingsonmacht, en de staatssecretaris werd veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1503,-.