ECLI:NL:RBDHA:2018:12244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
11 oktober 2018
Zaaknummer
C/09/555911 / JE RK 18-1368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.M. Engbers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 25 september 2018 een beschikking gegeven met betrekking tot de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2004. Het verzoek tot uithuisplaatsing is ingediend door Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, naar aanleiding van een eerder verzoekschrift dat op 2 juli 2018 was ingediend. De kinderrechter heeft de minderjarige onder toezicht gesteld en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd. De minderjarige verblijft momenteel in een instelling, maar er is geen passende plek gevonden voor hem. De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming gevraagd om onderzoek te doen naar het perspectief van de minderjarige, waarbij de mogelijkheden van de ouders zijn meegenomen. De Raad adviseert dat de minderjarige in een klinische behandelsetting moet verblijven, omdat de moeder niet in staat is om de zorg voor de minderjarige op zich te nemen. De kinderrechter heeft het verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing toegewezen, maar heeft de behandeling van de zaak doorverwezen naar de meervoudige kamer voor verdere beoordeling. De kinderrechter heeft de gecertificeerde instelling verzocht om contact op te nemen met het Centrum voor Consultatie en Expertise om de mogelijkheden voor plaatsing van de minderjarige te onderzoeken. De beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Team Jeugd & Bopz
Zaaksgegevens: C/09/555911 / JE RK 18-1368
Datum uitspraak: 26 september 2018

Beschikking van de kinderrechter

Machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak naar aanleiding van het op 2 juli 2018 ingekomen, en op 9 juli 2018 gewijzigde verzoekschrift van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling),
betreffende:

[minderjarige] geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats] ,

hierna ook te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de man] ,

hierna te noemen: vader,
wonende te [woonplaats 1] ,

[de vrouw] ,

hierna te noemen: moeder,
wonende te [woonplaats 2]
advocaat: mr. M.A. van de Weerd te Den Haag.

Het procesverloop

Bij beschikking d.d. 21 augustus 2018 van de kinderrechter in deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 25 augustus 2018 tot 25 augustus 2019, is de machtiging om [minderjarige] dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd van 25 augustus 2018 tot 27 september 2018 en is de behandeling van het verzoek voor het overige aangehouden.
De kinderrechter heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- voornoemde beschikking d.d. 21 augustus 2018;
- het schriftelijk verslag d.d. 18 september 2018 van de zijde van de gecertificeerde instelling.
Op 25 september 2018 is de behandeling van de zaak ter zitting met gesloten deuren voortgezet. Daarbij zijn verschenen:
- de heer [A] en mevrouw [B] , namens de gecertificeerde instelling;
- de moeder, bijgestaan door mr. J. Verschuren, kantoorgenoot van mr. van der Weerd, mevrouw [C] , gezinsondersteuner.
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- de vader;
- [minderjarige] .
[minderjarige] is in de gelegenheid gesteld om te reageren op het verzoek, doch heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt thans tot machtiging [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder voor de resterende duur van de ondertoezichtstelling. Aan het verzoek ligt – blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting – het volgende ten grondslag. Tot op heden is er geen passende plek gevonden voor [minderjarige] . Passende trajecten waar [minderjarige] voor op de wachtlijst stond werden geannuleerd. [minderjarige] verblijft momenteel in Bergse Bos en daar is aangegeven dat een langer verblijf voor [minderjarige] niet verantwoord is. [minderjarige] ontwikkelt zich niet goed in Bergse Bos. Bij Bergse Bos is het ultimatum gesteld dat [minderjarige] gesloten geplaatst moet worden of voor gezinsopname bij Yulius moet worden opgenomen. Na de evaluatie van Yulius wordt duidelijk of [minderjarige] wel of niet zou kunnen worden teruggeplaatst bij de moeder. Mocht blijken dat [minderjarige] toch niet terug kan worden geplaatst bij de moeder, dan dient de moeder te accepteren dat het perspectief van [minderjarige] ergens anders ligt. [minderjarige] kan niet thuis worden geobserveerd omdat zijn veiligheid niet kan worden gewaarborgd. [minderjarige] is eerder thuisgeplaatst voor een periode van zes weken, maar dit was in de zomervakantie en dit was een rustige periode zonder stress. De moeder heeft in het verleden laten zien dat zij de zorg van [minderjarige] niet aan kan als de druk hoger wordt.
De vader heeft ingestemd met het verzochte, althans heeft zich niet tegen toewijzing daarvan verzet.
De moeder heeft verweer gevoerd. Namens de moeder is ter zitting aangevoerd dat een gezinsopname niet nodig is, omdat [minderjarige] eerder al zes weken thuis is geplaatst en dit ging goed. [minderjarige] zou thuis geobserveerd kunnen worden. [minderjarige] zit momenteel niet op zijn plek bij Bergse Bos. Als [minderjarige] bij Yulius wordt opgenomen voor gezinsopname, dan moet hij ook naar een andere school. Dit geeft extra prikkels en dat werkt averechts. Volgens de moeder wil [minderjarige] graag naar huis.

Beoordeling

De kinderrechter overweegt dat zij zich onvoldoende geïnformeerd acht om goed te kunnen beslissen op het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Daarbij is het volgende van belang.
De kinderrechter heeft de Raad voor de Kinderbescherming (de Raad) in september 2017 gevraagd onderzoek te verrichten naar het perspectief van [minderjarige] , meer in het bijzonder naar de vraag of een thuisplaatsing tot de mogelijkheden behoort of dat een – andere – perspectiefbiedende plek moet worden gezocht. De kinderrechter heeft de Raad daarbij verzocht expliciet aandacht te besteden aan de mogelijkheden van de moeder – die [minderjarige] met hulp thuis wil verzorgen en opvoeden – en het standpunt van de Jeugdbescherming West, die van mening is dat [minderjarige] beter tot zijn recht komt in een instelling. De Raad heeft in haar advies geschreven dat – kort gezegd – [minderjarige] gebaat is bij een perspectiefbiedende plek waar hij zich kan ontwikkelen richting zelfstandigheid /volwassenheid en dat hij in die behandelsetting structuur, duidelijkheid en begrenzing krijgt. Zij adviseert [minderjarige] te laten verblijven in een klinische behandelsetting als de Glind of een vergelijkbare instelling. De Raad ziet dat de moeder op de lange termijn onvoldoende stabiliteit aan [minderjarige] kan bieden en dat het haar niet lukt om het belang van [minderjarige] voorop te stellen in het contact met de vader. Zij wijst de vader af als opvoeder, terwijl het in het belang van [minderjarige] wordt geacht dat hij (onvoorwaardelijk) contact met zijn vader heeft.
Op 14 februari 2018 heeft de kinderrechter het advies van de Raad overgenomen en overwogen dat de problematiek van [minderjarige] in combinatie met de echtscheidingsproblematiek van de ouders voor een dermate complexe situatie zorgt, dat het perspectief niet bij een van de ouders ligt. De moeder heeft tegen de beslissing van de kinderrechter hoger beroep ingesteld.
Het Gerechtshof heeft bij beschikking van 27 juni 2018 de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de machtiging tot uithuisplaatsing verlengd. Zij heeft daarbij overwogen dat, nu de Glind geen mogelijkheid meer blijkt te zijn, zo snel als mogelijk een andere passende plek moet worden gevonden. Het Hof is van oordeel dat de moeder niet in staat is en zal zijn om, mede gelet op de belaste voorgeschiedenis en de kindeigen problematiek van de minderjarige, op passende wijze voor de minderjarige te zorgen. Uit de beschikking komt naar voren dat de gecertificeerde instelling ter zitting te kennen heeft gegeven dat de observaties door De Buitenwereld bij de moeder thuis erop gericht waren om te bekijken hoe de situatie thuis is en hoe de omgang verloopt, en dat een misvatting is ontstaan dat het doel zou zijn om voorwaarden voor thuisplaatsing te formuleren.
Ook in het verzoek d.d. 5 juli 2018 om verlenging van de ondertoezichtstelling en om een machtiging tot uithuisplaatsing handhaaft de gecertificeerde instelling het standpunt dat het perspectief van [minderjarige] niet bij de moeder thuis ligt.
Voor het eerst in het faxbericht van 18 september geeft de Jeugdbescherming West te kennen dat het voornemen bestaat om [minderjarige] en zijn moeder voor een gezinsopname te plaatsen bij Yulius, op aandringen van Bergse Bos dat een ultimatum zou hebben gesteld: [minderjarige] wordt in gesloten jeugdhulp geplaatst óf de gecertificeerde instelling werkt mee aan een gezinsopname.
De kinderrechter begrijpt deze draai van honderdtachtig graden niet. Immers, steeds hebben alle professionele betrokkenen, ook de gecertificeerde instelling én Bergse Bos het standpunt ingenomen dat plaatsing bij de moeder niet in het belang van [minderjarige] is. Ook het alternatief, plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdhulp, lijkt niet in zijn belang, nu [minderjarige] zware kindeigen problematiek heeft, die speciale benadering behoeft. Of die speciale behandeling en benadering in de gesloten jeugdhulp geboden kan worden is geheel onduidelijk. Er lijkt voorts niet te zijn nagedacht over de vraag waar [minderjarige] naartoe kan als uit de gezinsopname blijkt dat de moeder (toch) niet in staat is zelf voor [minderjarige] te zorgen en wat deze extra tussenstap/plaatsing met [minderjarige] doet, gezien zijn problematiek.
De kinderrechter acht zich, gelet op het vorenstaande, onvoldoende geïnformeerd over de reden en de mogelijke (schadelijke) gevolgen voor [minderjarige] van de gewijzigde koers.
De kinderrechter zal het verzoek om machtiging tot uithuisplaatsing voor korte duur toewijzen nu de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing nog aanwezig zijn, en de inhoudelijke behandeling van deze zaak doorverwijzen naar de meervoudige kamer in deze rechtbank op na te melden datum.
De kinderrechter verzoekt de gecertificeerde instelling in contact te treden met het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) en het CCE te consulteren over de mogelijkheden tot plaatsing van [minderjarige] in een passende, op zijn problematiek toegeruste omgeving en daarbij ook de thans geformuleerde mogelijkheden (gezinsopname gevolgd door thuisplaatsing en plaatsing in een instelling voor gesloten jeugdhulp) onder de loep te nemen. De gecertificeerde instelling kan daartoe contact opnemen met [mevrouw D] , coördinator bij het CCE. De gecertificeerde instelling dient de rechtbank hier uiterlijk een week vóór na te melden zittingsdatum schriftelijk over te informeren.
Derhalve zal als volgt worden beslist.

Beslissing

De kinderrechter:
machtigt Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder van 27 september 2018 tot 9 november 2018;
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot de terechtzitting van
6 november 2018 om 15.30 uurvan de meervoudige kamer;
verzoekt de gecertificeerde instelling uiterlijk een week vóór de zitting de rechtbank schriftelijk te informeren over de uitkomst van de consultatie van het Centrum voor Consultatie en Expertise ten aanzien van de plaatsingsmogelijkheden voor [minderjarige] ;
gelast de griffier tegen voormelde zitting op te roepen:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
de vader;
de moeder;
Mr. van de Weerd;
[minderjarige] ;
het Centrum voor Consultatie en Expertise, als informant.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 september 2018 door mr. E.M. Engbers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. K.T.D. Malawau als griffier.
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 4 oktober 2018.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoeker en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van
het gerechtshof Den Haag.