ECLI:NL:RBDHA:2018:12328

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 oktober 2018
Publicatiedatum
16 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.10791
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot niet verlengen verblijfsvergunning asiel wegens te late indiening aanvraag

In deze zaak heeft eiseres, een Iraanse vrouw, beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid om haar verblijfsvergunning asiel niet te verlengen. Eiseres had op 1 maart 2018 een aanvraag ingediend voor verlenging van haar verblijfsvergunning, die op 25 februari 2018 was verlopen. De staatssecretaris stelde dat de aanvraag te laat was ingediend en dat er een verblijfsgat was ontstaan. Eiseres betoogde dat zij niet op de tijdige indiening was gewezen en dat haar psychische klachten, waaronder PTSS, haar in de weg stonden om tijdig te handelen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep, omdat een ononderbroken verblijf van belang is voor toekomstige procedures, zoals naturalisatie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de te late indiening van de aanvraag aan eiseres kan worden toegerekend. De rechtbank wees erop dat het tijdig indienen van een verlengingsaanvraag de verantwoordelijkheid van de vreemdeling is en dat er geen wettelijke verplichting bestaat voor de staatssecretaris om eiseres te herinneren aan de vervaldatum van haar verblijfsvergunning.

De rechtbank concludeerde dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar psychische klachten haar hebben belet om tijdig een aanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris geen beoordelingsvrijheid had om de aanvraag als tijdig ingediend te beschouwen, en dat het beroep ongegrond was. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, en is openbaar gemaakt op 8 oktober 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.10791

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.G.C. van Riet),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 april 2018 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De uitspraaktermijn is eenmaal verlengd.

Overwegingen

1. Eiseres is van Iraanse nationaliteit. Zij is geboren op [geboortedatum] . Bij besluit van 29 mei 2013 is aan haar een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder a , van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), met ingang van 25 februari 2013 en geldig tot 25 februari 2018.
2. Eiseres heeft op 1 maart 2018 een aanvraag ingediend om haar verblijfsvergunning te verlengen.
3. Omdat de aanvraag door verweerder is ontvangen na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, heeft verweerder de verblijfsvergunning niet verlengd per 25 februari 2018 maar per 1 maart 2018. Dit betekent dat er een onderbreking in haar verblijfsrecht is ontstaan, ook wel ‘verblijfsgat’ genoemd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het tijdig indienen van de aanvraag de eigen verantwoordelijkheid van eiseres is. Er is niet gebleken dat het niet tijdig indienen eiseres niet kan worden toegerekend, aldus verweerder.
4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit omdat zij het niet eens is met de ingangsdatum van de aan haar verleende verblijfsvergunning. Zij betoogt allereerst dat zij er door verweerder niet op gewezen is dat zij tijdig om verlenging van haar verblijfsvergunning moest vragen. Zij heeft geen herinneringsbrief van verweerder ontvangen. Verder is er sprake van verschoonbaarheid, omdat eiseres gelet op haar verleden te kampen heeft met klachten die wijzen op een post traumatische stressstoornis (PTSS).
Ter onderbouwing hiervan verwijst eiseres naar een brief van 4 juli 2018 van haar mentor bij de Joke Smitsschool in Amsterdam. Tot slot stelt eiseres dat onverkorte beleidshandhaving voor haar gevolgen heeft die wegens haar bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het met de beleidsregel te dienen doelen. Zij gaat naar school, spreekt de Nederlandse taal en doet er alles aan om een volwaardig lid van de Nederlandse samenleving te zijn. Daarbij komt dat zij zwaarwegende belangen heeft om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen en de Iraanse nationaliteit achter zich te laten, omdat zij in Iran aan seksueel geweld is blootgesteld en zich tot het christelijk geloof heeft bekeerd.
5. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar beroep. Dit is het geval als het resultaat dat eiseres nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor haar feitelijke betekenis kan hebben. Als dat niet zo is, dan moet het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard.
Met partijen stelt de rechtbank vast dat eiseres procesbelang heeft. In toekomstige procedures, bijvoorbeeld de procedure tot naturalisatie, is het van belang dat eiseres ononderbroken rechtmatig verblijf heeft gehad. Het beroep is dan ook ontvankelijk en de rechtbank zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling daarvan.
6. Een verblijfsvergunning asiel wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag door verweerder is ontvangen. Dit geldt ook voor verlengingen. Indien een verlengingsaanvraag te laat is ingediend maar dit niet aan de vreemdeling kan worden toegerekend, kan de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de ‘oude’ vergunning afloopt. Dit volgt uit artikel 44, tweede en vijfde lid, van de Vw.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de te late indiening van de aanvraag eiseres valt toe te rekenen. Uitgangspunt daarbij is, zoals verweerder terecht heeft opgemerkt, dat het tijdig indienen van een verlengingsaanvraag de verantwoordelijkheid van de vreemdeling is. De stelling van eiseres dat zij geen herinneringsbrief van verweerder heeft ontvangen, kan niet afdoen aan deze eigen verantwoordelijkheid. Er is geen wettelijke bepaling of beleidsregel die verweerder verplicht eiseres te wijzen op het feit dat haar verblijfsvergunning expireert.
8. Uit de door eiseres overgelegde brief van haar mentor blijkt niet dat eiseres wegens psychische klachten niet in staat was om haar aanvraag tijdig in te dienen. Dit is daarom geen omstandigheid die tot verschoonbaarheid kan leiden. Bovendien heeft eiseres de onderhavige aanvraag ook in persoon ingediend. Verder heeft eiseres op 21 februari 2018
telefonisch contact opgenomen met de gemeente Amsterdam om een afspraak te maken voor een intakegesprek om Nederlander te worden. Hieruit kan juist worden afgeleid dat zij kennelijk wel degelijk op de hoogte was van het feit dat de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning bijna was verlopen. Dat eiseres dacht dat haar verblijfsvergunning automatisch zou worden verlengd en dat de naturalisatie belangrijer was, dient voor haar rekening en risico te komen. Gesteld noch gebleken is dat eiseres niet in de gelegenheid is geweest om haar aanvraag tijdig in te dienen.
9. Voor zover eiseres heeft bedoeld te betogen dat verweerder gebruik had dienen te maken van zijn beoordelingsvrijheid en in dat verband de aanvraag had moeten behandelen als was deze tijdig ingediend, merkt de rechtbank op dat artikel 3.80, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 een dwingend geformuleerde bepaling betreft, zodat er voor verweerder geen ruimte is om daarvan af te wijken op grond van een belangenafweging.
De uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, van 7 december 2010 (ECLI:NL:RBSGR:2010:BO7898), waarnaar eiseres ter zitting heeft verwezen is geen vergelijkbare zaak, omdat de vreemdeling in die zaak verplicht was om de aanvraag via een derde te doen en de vreemdeling heeft gedaan wat in zijn macht lag om te zorgen voor een tijdige indiending van zijn aanvraag.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.