ECLI:NL:RBDHA:2018:1236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 januari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
NL17.15257
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-regeling

Op 4 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, van Ivoriaanse nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 19 september 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze aanvraag werd niet in behandeling genomen omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. De staatssecretaris had op 4 oktober 2017 een terugnameverzoek aan Italië gedaan, dat op 16 oktober 2017 werd geaccepteerd.

In beroep betoogde de eiser dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer van toepassing was op Italië, gezien de problematische situatie voor asielzoekers in dat land. De rechtbank oordeelde echter dat, ondanks de problemen in de opvang van asielzoekers in Italië, de situatie niet vergelijkbaar was met die in Griekenland, zoals vastgesteld in eerdere jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris nog steeds mocht uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag niet aan zich hoefde te trekken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.15257

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. J.J. Bronsveld),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovacs).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 19 december 2017 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.15258, plaatsgevonden op 3 januari 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.R. Klaver, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

Eiser is van Ivoriaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum]. Op 19 september 2017 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Verweerder heeft op 4 oktober 2017 een terugnameverzoek aan Italië gedaan op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening. Italië is op 16 oktober 2017 met dit verzoek akkoord gegaan.
Eiser heeft in beroep betoogd dat ten aanzien van Italië niet langer uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De jurisprudentie waar verweerder in het bestreden besluit naar verwijst is verouderd en verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd gereageerd op de bij zienswijze aangevoerde rapporten, onder meer de Update 2016 van AIDA, het jaarrapport 2016 van Amnesty International en de Swiss Refugee Council. Uit deze rapporten en uit het relaas van eiser blijkt dat vele asielzoekers in Italië niet of nauwelijks toegang hebben tot de asielprocedure en hulporganisaties. Ook ontbreekt het aan tolken en rechtsbijstand, zodat van hen niet verwacht kan worden dat zij hun beklag doen bij de Italiaanse autoriteiten.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek. In geschil is of verweerder ten aanzien van Italië nog mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
De rechtbank stelt voorop dat uit bestendige jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat hoewel er problemen zijn in de opvang van asielzoekers in Italië, de situatie niet vergelijkbaar is met die in Griekenland ten tijde van het arrest M.S.S. tegen België en Griekenland (onder meer het arrest M.O.S.H. tegen Nederland, nr. 63469/09) zodat ondanks bedoelde problemen verweerder nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) volgt deze lijn (zie de door verweerder aangehaalde uitspraak van 10 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2278, en meer recent de uitspraak van 30 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1454).
Niet alle door eiser genoemde rapporten zijn besproken in de door verweerder genoemde uitspraak van de Afdeling. Er blijkt uit deze rapporten echter niet van een wezenlijk andere situatie, die zou moeten leiden tot een ander oordeel. Daarbij komt dat er vanuit mag worden gegaan dat eiser, ten aanzien van wie Italië de claim heeft geaccepteerd, als Dublinclaimant voor opvang in aanmerking komt. In zoverre heeft hij niet dezelfde positie als elke willekeurige asielzoeker die in Italië aankomt. Ten aanzien van de asielprocedure acht de rechtbank de in de bronnen beschreven problemen niet zodanig ernstig dat eiser geen deugdelijke beslissing kan krijgen op zijn asielaanvraag en dat hij geen deugdelijk rechtsmiddel heeft als de aanvraag wordt afgewezen. De slotsom is dat verweerder nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. Verweerder heeft daarom de verantwoordelijkheid voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser niet aan zich hoeven trekken.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in aanwezigheid van mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel