ECLI:NL:RBDHA:2018:1237

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 januari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
NL17.14803
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van Duitsland voor asielverzoek van eiser onder Dublinverordening

Op 5 januari 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de verantwoordelijkheid van Duitsland voor de behandeling van het asielverzoek van eiser, die stelt de Iraakse nationaliteit te bezitten. Eiser had eerder in Nederland verbleven en een asielprocedure doorlopen onder een andere naam. Na zijn vertrek naar Irak en een nieuwe binnenkomst in het Dublingebied via Italië, heeft hij in Duitsland een asielaanvraag ingediend die werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek, aangezien Duitsland na een heroverwegingsverzoek van de Nederlandse autoriteiten akkoord ging met het terugnameverzoek. Eiser's argument dat verweerder de asielaanvraag aan zich had moeten trekken na de weigering van Duitsland, wordt verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen strijd met de goede procesorde is en dat eiser voldoende gelegenheid heeft gehad om zijn belangen te verdedigen. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.14803

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], ook bekend als [eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg).

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 12 december 2017 (het bestreden besluit).
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.14804, plaatsgevonden op 4 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Toma. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Eiser stelt de Iraakse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum]. Op 22 oktober 2017 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend.
Eiser heeft eerder, vanaf november 2008, in Nederland verbleven en een asielprocedure doorlopen onder de naam [eiser], van Iraanse nationaliteit en geboren op [geboortedatum]. Op 21 december 2016 is eiser met behulp van de Internationale organisatie voor migratie vertrokken naar Irak. Op 8 juni 2017 is eiser via Italië opnieuw het Dublingebied ingereisd en op 5 juli 2017 is hij in Duitsland aangekomen. Op 9 augustus 2017 heeft hij in Duitsland een asielaanvraag ingediend, welke op dezelfde dag is afgewezen. Op 5 september 2017 is hij gemeld als met onbekende bestemming vertrokken.
Op grond van de hiervoor weergegeven informatie heeft verweerder geconcludeerd dat Duitsland op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek. Op 8 november 2017 heeft verweerder daarom een terugnameverzoek aan Duitsland gestuurd. Duitsland heeft tweemaal geweigerd akkoord te gaan met dit verzoek (bij brieven van 14 en 24 november 2017). Na het tweede heroverwegingsverzoek van verweerder van 27 november 2017, is Duitsland alsnog op 5 december 2017 akkoord gegaan met het terugnameverzoek op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Vervolgens heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op juiste wijze vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek. Eiser heeft immers het grondgebied van de lidstaten langer dan drie maanden verlaten, is vervolgens via Italië weer ingereisd en heeft in Duitsland asiel gevraagd. Nu Duitsland er niet voor heeft gekozen een overnameverzoek aan Italië te doen, maar de aanvraag van eiser in behandeling heeft genomen, is Duitsland verantwoordelijk geworden. Dat Duitsland tweemaal heeft geweigerd akkoord te gaan met verweerders terugnameverzoek maakt het voorgaande niet anders, nu Duitsland na het tweede heroverwegingsverzoek alsnog akkoord is gegaan. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat verweerder na de weigering van Duitsland de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken.
Eiser heeft voorts betoogd dat er sprake is van strijd met de goede procesorde, omdat zijn gemachtigde onvoldoende op de hoogte is gehouden van het verloop van de procedure en daar dus niet adequaat op heeft kunnen reageren. De gemachtigde heeft namelijk de tweede weigering van Duitsland van 24 november 2017 en het tweede heroverwegingsverzoek van verweerder van 27 november 2017 niet eerder ontvangen dan na het instellen van beroep. De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Gesteld noch gebleken is hoe eiser door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad en hij heeft in beroep voldoende gelegenheid gehad om hierop te reageren. De beroepsgrond faalt.
Middels het claimakkoord heeft Duitsland gegarandeerd eisers asielverzoek in behandeling te nemen, zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Er bestond daarom voor verweerder, anders dan eiser heeft betoogd, geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de afwijzing van eisers asielaanvraag in Duitsland op 9 augustus 2017. Ook bestaat er geen aanleiding om te concluderen dat eisers asielverzoek door Duitsland niet inhoudelijk beoordeeld zal worden of dat hij te vrezen heeft voor indirect refoulement.
Dat er in Duitsland sprake zou zijn van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen, zoals eiser stelt, is door hem niet met stukken onderbouwd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich bij voorkomende problemen dient te wenden tot de Duitse autoriteiten.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.A. Dijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel