Eiser stelt de Iraakse nationaliteit te bezitten en te zijn geboren op [geboortedatum]. Op 22 oktober 2017 heeft hij een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel ingediend.
Eiser heeft eerder, vanaf november 2008, in Nederland verbleven en een asielprocedure doorlopen onder de naam [eiser], van Iraanse nationaliteit en geboren op [geboortedatum]. Op 21 december 2016 is eiser met behulp van de Internationale organisatie voor migratie vertrokken naar Irak. Op 8 juni 2017 is eiser via Italië opnieuw het Dublingebied ingereisd en op 5 juli 2017 is hij in Duitsland aangekomen. Op 9 augustus 2017 heeft hij in Duitsland een asielaanvraag ingediend, welke op dezelfde dag is afgewezen. Op 5 september 2017 is hij gemeld als met onbekende bestemming vertrokken.
Op grond van de hiervoor weergegeven informatie heeft verweerder geconcludeerd dat Duitsland op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening (EU) 604/2013 (Dublinverordening) verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek. Op 8 november 2017 heeft verweerder daarom een terugnameverzoek aan Duitsland gestuurd. Duitsland heeft tweemaal geweigerd akkoord te gaan met dit verzoek (bij brieven van 14 en 24 november 2017). Na het tweede heroverwegingsverzoek van verweerder van 27 november 2017, is Duitsland alsnog op 5 december 2017 akkoord gegaan met het terugnameverzoek op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Vervolgens heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op juiste wijze vastgesteld dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek. Eiser heeft immers het grondgebied van de lidstaten langer dan drie maanden verlaten, is vervolgens via Italië weer ingereisd en heeft in Duitsland asiel gevraagd. Nu Duitsland er niet voor heeft gekozen een overnameverzoek aan Italië te doen, maar de aanvraag van eiser in behandeling heeft genomen, is Duitsland verantwoordelijk geworden. Dat Duitsland tweemaal heeft geweigerd akkoord te gaan met verweerders terugnameverzoek maakt het voorgaande niet anders, nu Duitsland na het tweede heroverwegingsverzoek alsnog akkoord is gegaan. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat verweerder na de weigering van Duitsland de asielaanvraag van eiser aan zich had moeten trekken.
Eiser heeft voorts betoogd dat er sprake is van strijd met de goede procesorde, omdat zijn gemachtigde onvoldoende op de hoogte is gehouden van het verloop van de procedure en daar dus niet adequaat op heeft kunnen reageren. De gemachtigde heeft namelijk de tweede weigering van Duitsland van 24 november 2017 en het tweede heroverwegingsverzoek van verweerder van 27 november 2017 niet eerder ontvangen dan na het instellen van beroep. De rechtbank volgt eiser niet in dit betoog. Gesteld noch gebleken is hoe eiser door deze gang van zaken in zijn belangen is geschaad en hij heeft in beroep voldoende gelegenheid gehad om hierop te reageren. De beroepsgrond faalt.
Middels het claimakkoord heeft Duitsland gegarandeerd eisers asielverzoek in behandeling te nemen, zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Er bestond daarom voor verweerder, anders dan eiser heeft betoogd, geen aanleiding om nader onderzoek te doen naar de afwijzing van eisers asielaanvraag in Duitsland op 9 augustus 2017. Ook bestaat er geen aanleiding om te concluderen dat eisers asielverzoek door Duitsland niet inhoudelijk beoordeeld zal worden of dat hij te vrezen heeft voor indirect refoulement.
Dat er in Duitsland sprake zou zijn van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure of de opvangvoorzieningen, zoals eiser stelt, is door hem niet met stukken onderbouwd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser zich bij voorkomende problemen dient te wenden tot de Duitse autoriteiten.
Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.