ECLI:NL:RBDHA:2018:1238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 januari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
NL17.1007
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Iraakse politieagent wegens ongeloofwaardige bedreigingen door Naqshabandi-militie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 januari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Iraakse man, heeft op 25 oktober 2015 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. Hij heeft verklaard dat hij als politieagent in Kirkuk werkte en dat hij betrokken was bij een huiszoeking waarbij wapens en munitie zijn aangetroffen, wat leidde tot de arrestatie van een vader en zoon. Eiser stelt dat hij sindsdien bedreigd wordt door de Naqshabandi-militie, die verantwoordelijk zou zijn voor een aanslag op zijn auto en een schietincident in 2013. In juni 2015 zou hij bovendien telefonisch zijn bedreigd door deze militie.

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de asielaanvraag van eiser op 4 mei 2017 afgewezen, waarbij hij de identiteit en herkomst van eiser geloofwaardig achtte, maar de bedreigingen door de Naqshabandi-militie ongeloofwaardig vond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar de rechtbank oordeelt dat eiser geen procesbelang meer heeft bij het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, omdat er inmiddels een besluit is genomen. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn oordeel dat de bedreigingen ongeloofwaardig zijn, onder andere omdat eiser summier heeft verklaard over de militie en niet voldoende heeft weerlegd dat hij jarenlang aan hen kon ontsnappen.

De rechtbank verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk en verklaart het beroep voor het overige ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.1007

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.C.M.E. Schijvenaars),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorgangers, verweerder
(gemachtigde: mr. P. van Zijl).

ProcesverloopEiser heeft op 2 maart 2017 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag van 25 oktober 2015.

Bij besluit van 4 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft eisers beroep mede betrekking op het bestreden besluit.
Eiser heeft op 20 juni 2017 aanvullende gronden ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 december 2017. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en bezit de Iraakse nationaliteit. Op 25 oktober 2015 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2. Aan deze aanvraag heeft eiser het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft verklaard dat hij in Kirkuk werkzaam was als politieagent en dat het zijn taak was om met een hond wapens en munitie op te sporen. In die hoedanigheid heeft hij op 8 oktober 2007 tijdens een huiszoeking wapens en munitie aangetroffen in een woning waar ook pamfletten van de Naqshabandi-militie zijn gevonden. De vader en zoon van het op dat adres wonende gezin zijn toen gearresteerd. Op 28 oktober 2007 is vervolgens eisers auto opgeblazen en in juni 2013 is eiser beschoten. Bij beide gebeurtenissen is hij gewond geraakt. Later, in juni 2015, is eiser gebeld door iemand van de Naqshabandi met de mededeling dat deze militie voor beide gebeurtenissen verantwoordelijk is en dat zij erop uit zijn om hem te vermoorden. Eiser legt een link met de arrestatie in 2007 omdat in dit gesprek ook is gemeld dat de toen gearresteerde personen tot een levenslange gevangenisstraf zijn veroordeeld. Eiser heeft ten slotte verklaard dat kort na dit telefoontje zijn huis is getroffen door een handgranaat en dat hij naar aanleiding daarvan is uitgereisd.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers asielaanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig. Verweerder acht ook geloofwaardig dat eiser werkzaam is geweest als politieagent, dat zijn auto in 2007 is opgeblazen en dat hij in 2013 is beschoten. Verweerder acht echter ongeloofwaardig dat de Naqshabandi-militie hiervoor verantwoordelijk is; dat eiser in juni 2015 telefonisch door hen is bedreigd; dat zij zijn huis hebben opgeblazen met een handgranaat en dat hij bij terugkeer voor hen te vrezen zou hebben.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
5. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn asielaanvraag, nu inmiddels een reëel besluit is genomen. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
6. De rechtbank stelt daarnaast vast dat eiser bij zijn beroepschrift zijn patiëntendossier en een brief van 9 februari 2016 van het Diaconessenhuis te Leiden heeft overgelegd, maar dat deze niet kunnen leiden tot aantasting van het bestreden besluit omdat deze documenten zien op gebeurtenissen die al door verweerder geloofwaardig zijn geacht. Ook heeft verweerder reeds de door eiser in beroep herhaalde stelling gevolgd dat ook zijn leidinggevende werd bedreigd.
7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de betrokkenheid van de Naqshabandi-militie ongeloofwaardig heeft geacht. De rechtbank volgt eiser daarin niet. Verweerder heeft terecht aan eiser tegengeworpen dat hij summier heeft verklaard over deze militie. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat van eiser als politieagent mag worden verwacht dat hij enige kennis over deze militie had. Eiser heeft dit onvoldoende weerlegd met de stelling dat hij alles heeft verteld wat hij weet. Ook heeft verweerder terecht aan eiser tegengeworpen dat het niet geloofwaardig is dat de Naqshabandi-militie hem eerst jarenlang zou achtervolgen, om hem daarna pas in juni 2015 met de dood te bedreigen en zijn huis op te blazen. Eiser heeft dit onvoldoende weerlegd met de stelling dat hij in deze jaren uit handen van de militie kon blijven door andere routes naar zijn werk te nemen.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser te vrezen heeft voor de Naqshabandi-militie. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
9. Het beroep is ongegrond. Om die reden bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
 verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 januari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel