ECLI:NL:RBDHA:2018:1248

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 januari 2018
Publicatiedatum
7 februari 2018
Zaaknummer
AWB 17/13258
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese eisers op basis van onvoldoende bewijs van identiteit en gezinsband

In deze zaak hebben eisers, beiden van Eritrese nationaliteit, beroep ingesteld tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin hun aanvragen om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) zijn afgewezen. De aanvragen waren ingediend door referente, die zich als pleegmoeder van de eisers presenteert. De rechtbank heeft op 15 januari 2018 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, waarbij de eisers vertegenwoordigd waren door hun gemachtigde, mr. E.S. van Aken, en de verweerder door mr. H.J. Toonders.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de eisers niet is aangetoond, omdat de overgelegde documenten, waaronder doopaktes, niet door de autoriteiten zijn afgegeven. De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht heeft gesteld dat er geen bewijsnood is, aangezien referente tijdens het gehoor heeft verklaard dat zij wel documenten van de kinderen bezit, maar deze heeft achtergelaten. Bovendien is het essentieel dat eisers vóór de binnenkomst van referente in Nederland feitelijk tot haar gezin hebben behoord, wat niet is aangetoond met de overgelegde stukken.

De rechtbank concludeert dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat er geen redelijke twijfel bestond dat de bezwaren niet konden leiden tot een andersluidend besluit. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 17/13258
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 15 januari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser

[eiseres], eiseres
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder mede begrepen diens rechtsvoorganger(s), verweerder,
(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 30 juni 2017 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 11 december 2017. Eisers zijn verschenen bij hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig [referente] (referente), haar echtgenoot [echtgenoot] en C.van Bemmelen, medewerker van VluchtelingenWerk. Als tolk is verschenen Z. Haile.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum] en bezitten de Eritrese nationaliteit. Op 19 november 2015 heeft referente ten behoeve van eisers aanvragen ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis. Referente stelt de pleegmoeder van eisers te zijn. Op 30 augustus 2016 is referente gehoord. Daarvan is een verslag opgemaakt.
2. Volgens referente is haar echtgenoot de vader van eiser. Nadat de biologische moeder van eiser was overleden, is eiser in een kindertehuis geplaatst. Na drie jaar is hij bij referente ondergebracht. De echtgenoot van referente had Eritrea op dat moment al verlaten. Eiser verblijft bij de moeder van referente in Eritrea.
3. Vervolgens heeft referente verklaard dat eiseres de buitenechtelijke dochter is van haar overleden zus. Referente heeft haar opgehaald toen haar zuster ernstig ziek was en niet meer voor eiseres kon zorgen. Van de biologische vader is nimmer iets vernomen. Volgens referente verblijft ook eiseres bij haar moeder in Eritrea.
4. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen en bij het bestreden besluit het daartegen gerichte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Volgens verweerder is de identiteit van eisers en de feitelijke gezinsband nog immer niet aangetoond. Dat geldt ook voor het gestelde overlijden van de biologische moeders van eisers.
Verder zijn er geen stukken overgelegd van het kindertehuis waar eiser volgens referente heeft verbleven. DNA-onderzoek is volgens verweerder problematisch, omdat eiser nog in Eritrea verblijft.
Ook ontbreken stukken waaruit blijkt dat referente de voogd is van eiseres. Verder is niet aangetoond dat eiseres is geboren uit een buitenechtelijke relatie en dat haar biologische vader niet in beeld is. Er is van hem geen toestemmingsverklaring.
De stukken die in bezwaar zijn overgelegd kunnen niet tot een ander oordeel leiden, nu hiermee de identiteit van eisers ook niet is aangetoond,
aldus verweerder in het verweerschrift.
5. Ter zitting heeft referente meegedeeld dat eiseres inmiddels in Duitsland verblijft en niet naar Nederland wil komen.
6. Op wat eisers in beroep hebben aangevoerd wordt hierna ingegaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat de identiteit van eisers niet is aangetoond, omdat de kopieën van de doopaktes niet door de autoriteiten zijn afgegeven. Reeds vanwege het feit dat de identiteit van eisers niet is aangetoond, heeft verweerder de aanvraag om een mvv kunnen afwijzen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat van bewijsnood geen sprake is. Zo heeft referente tijdens het gehoor verklaard dat zij wel documenten van de kinderen bezit maar die heeft achtergelaten.
8. Het voorgaande daargelaten, indien eisers voor nareis in aanmerking willen komen, moeten zij vóór de binnenkomst in Nederland van referente feitelijk tot haar gezin hebben behoord. Zoals verweerder terecht heeft gesteld, bewijzen de twee stukken en de foto’s die eisers in bezwaar hebben overgelegd niet dat zij feitelijk tot het gezin van referente behoren.
9. Met het enkel overleggen van een bidprentje van de gestelde biologische moeder van eiser is haar overlijden niet aangetoond. Van bewijsnood is geen sprake, nu referente niet aannemelijk heeft gemaakt waarom zij tot op heden de stukken van het kindertehuis waar eiser heeft verbleven en waarover zij volgens haar verklaring beschikte, niet heeft overgelegd.
10. Verweerder heeft zich ook ten aanzien van de verklaring die betrekking heeft op het gestelde overlijden van de biologische moeder van eiseres op het standpunt kunnen stellen dat hiermee het overlijden niet is aangetoond. Van belang hierbij is dat er ook geen documenten zijn overgelegd betreffende de voogdij van eiseres. Niet is gebleken dat de biologische vader van eiseres buiten beeld is en dat van hem geen toestemmingsverklaring kan worden verkregen. De rechtbank verwijst naar het verweerschrift waarin wordt gewezen op de verklaringen van referente dat eiseres een zus heeft die bij familieleden van de vader is ondergebracht. Niet is uitgesloten dat langs die weg nog meer gegevens kunnen worden verkregen.
De verklaring van referente ter zitting dat eiseres in Duitsland wil blijven, roept eveneens vraagtekens op omtrent de gestelde band tussen referente en eiseres.
11. Eisers hebben tot slot aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden. Volgens vaste rechtspraak vormt het horen een essentieel onderdeel van de bezwaarschriftenprocedure en kan daarvan slechts met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven bezien, op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op wat door eisers in bezwaar is aangevoerd en overgelegd, is de rechtbank van oordeel dat deze situatie zich hier voordoet. Verweerder heeft dan ook in redelijkheid kunnen afzien van het horen in bezwaar. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Het beroep is ongegrond.
13. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. J. Loonstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.