ECLI:NL:RBDHA:2018:12678

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2018
Publicatiedatum
25 oktober 2018
Zaaknummer
NL18.18069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag Eritrese vreemdeling wegens ongeloofwaardige identiteit en herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2018 uitspraak gedaan in het bestuursrechtelijke geschil tussen een Eritrese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de Staatssecretaris was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, omdat de eiser niet in staat was zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelde dat de eiser geen documenten had overgelegd die zijn claims konden ondersteunen, en dat de informatie uit Italië, waar hij geregistreerd stond met een andere geboortedatum, niet kon worden weerlegd. De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om bewijs te leveren van zijn identiteit en dat hij hierin niet was geslaagd. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de asielmotieven van de eiser niet konden worden beoordeeld zonder een duidelijke identificatie van de eiser. De rechtbank verwierp ook het argument van de eiser dat er onvoldoende onderzoek was gedaan naar de opvangmogelijkheden in Eritrea, aangezien de identiteit van de eiser ongeloofwaardig was geacht. De uitspraak werd gedaan door mr. J.M. Ghrib, met mr. E.F. Binnendijk als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.18069

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. S. Igdeli),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Singh).

ProcesverloopBij besluit van 1 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.18070, plaatsgevonden op 16 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A. Solomon. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij [naam 1] is, dat hij geboren is op [geboortedatum] 2002 en dat hij de Eritrese nationaliteit heeft. Aan zijn asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij vreest voor de militaire dienst in Eritrea. Eiser heeft daartoe verklaard dat zijn vader militair is. Eisers vader bleef soms weg van militaire dienst en zijn moeder is hierdoor meerdere malen opgepakt en gevangen genomen. Eiser heeft eind december 2016, toen zijn vader niet terugkeerde naar militaire dienst, een schriftelijke oproep gekregen om zich te melden bij de gevangenis. Eiser dacht dat hij vanuit de gevangenis naar de dienstplicht zou worden gebracht. Dit was reden voor eiser om zijn land van herkomst op illegale wijze te verlaten.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
 De gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser;
 Het door eiser gestelde dat hij vanwege het wegblijven van zijn vader in militaire dienst, een oproep kreeg om zich te melden bij de gevangenis. Eiser wilde tevens ten aanzien van de militaire dienstplicht niet hetzelfde lot ondergaan als zijn familieleden;
 Eiser stelt Eritrea op illegale wijze te hebben verlaten.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000), in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat eiser er niet in is geslaagd om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken. Verweerder stelt dat eiser verwijtbaar geen documenten heeft overgelegd teneinde zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aan te tonen. Ook wijst verweerder erop dat uit informatie van Italië is gebleken dat eiser daar geregistreerd staat als [naam 2] , geboren op [geboortedatum] 2000. Het is volgens verweerder dan ook volstrekt onduidelijk wie eiser is en wanneer hij geboren zou zijn.
4. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Voor zover van belang wordt in het navolgende ingegaan op hetgeen namens eiser tegen het bestreden besluit is aangevoerd.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aannemelijk te maken en om een begin van bewijs daaromtrent te leveren. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiser hier niet in is geslaagd en overweegt daartoe als volgt.
5.2
Niet in geschil is dat eiser zijn identiteit, herkomst en nationaliteit niet met documenten heeft gestaafd. Weliswaar heeft eiser kopieën van de identiteitskaarten van zijn gestelde ouders overgelegd, maar verweerder heeft terecht geoordeeld dat de familieband met deze personen niet is aangetoond. Deze documenten kunnen derhalve niet dienen ter ondersteuning van eisers gestelde identiteit. De rechtbank overweegt verder dat verweerder eiser heeft kunnen toerekenen dat hij geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst. Afgezien van de vraag welke documenten eiser precies in zijn bezit zou moeten hebben, blijkt uit het ambtsbericht Eritrea van juni 2018 genoegzaam dat hij aan documenten zou moeten kunnen komen. Dat eiser stelt dat hij niet in het bezit was van identificerende documenten, volgt de rechtbank niet. Daarbij acht de rechtbank eisers eigen verklaringen van belang, waaruit blijkt dat hij aan indicatief bewijs zou moeten kunnen komen. Wat er ook van zij van de discussie of eiser al dan niet in het bezit zou moeten zijn van een schoolkaart, verweerder heeft terecht tegengeworpen dat eiser tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij naar school is gegaan en daar geregistreerd staat. Van eiser had redelijkerwijs verwacht mogen worden dat hij in dit kader enige vorm van bewijs zou overleggen. Het voorgaande geldt te meer nu eiser heeft verklaard dat zijn familie in Eritrea woont en hij contact met hen heeft. Verweerder heeft er dan ook op mogen wijzen dat eiser geen blijk heeft gegeven van pogingen en gerichte inspanningen om gezins- of familieleden te vragen om documenten over te laten komen. Voorts heeft verweerder van belang mogen achten dat uit het asielrelaas van eiser niet blijkt dat sprake was van een acute vluchtsituatie waarin er geen tijd was om documenten mee te nemen. Ook heeft verweerder het eiser mogen aanrekenen dat hij heeft verklaard dat hij de oproep om zich te melden bij de gevangenis bij zijn huis heeft weggegooid. Gelet op het vorenstaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft geconcludeerd dat eiser onvoldoende inspanningen heeft verricht om zijn identiteit, nationaliteit en herkomst aan te tonen en dat hij ter onderbouwing van dit relevante element verwijtbaar geen documenten heeft overgelegd.
5.3
Ten aanzien van de registratie in Italië overweegt de rechtbank als volgt. Eiser stelt dat hij geboren is op [geboortedatum] 2002. Uit de gegevens die door de Italiaanse autoriteiten zijn verstrekt, blijkt echter dat eiser daar met een andere geboortedatum staat geregistreerd, namelijk [geboortedatum] 2000. Anders dan eiser, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze registratie in Italië heeft kunnen tegenwerpen. Uit de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 augustus 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2159) volgt dat er in beginsel vanuit mag worden gegaan dat de registratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden. Het is daarom aan eiser om aannemelijk te maken dat de geregistreerde geboortedatum onjuist is. Eiser is hierin niet geslaagd. De enkele stelling dat hij de gegevens wel juist heeft ingevuld en dat de registratie is misgegaan door redenen buiten hem om, biedt geen aanleiding om van voornoemde jurisprudentie af te wijken. Ook de verwijzing naar een aantal rapporten is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Weliswaar blijkt uit de overgelegde rapporten dat er in Italië sprake is van problemen bij de registratie van vreemdelingen, maar hieruit blijkt niet dat in Italië stelselmatige fouten worden gemaakt bij het registreren van geboortedata van binnenkomende asielzoekers.
5.4
De rechtbank is verder van oordeel dat het betoog dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door pas tijdens het nader gehoor aan eiser voor te houden dat hij in Italië anders is geregistreerd, geen doel treft. Uit het verslag van het nader gehoor blijkt dat eiser aan het einde van dit gehoor is gevraagd naar de registratie in Italië. Eiser heeft zowel tijdens dit gehoor als in de zienswijze en de gronden van beroep hierop kunnen reageren. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de omstandigheid dat eiser aan het einde van het nader gehoor is geconfronteerd met de informatie van de Italiaanse autoriteiten niet maakt dat de besluitvorming onzorgvuldig is.
5.5
Wat betreft het betoog dat verweerder eisers verklaringen over de woonomgeving en reisroute bij de beoordeling had moeten betrekken, overweegt de rechtbank als volgt. Weliswaar heeft eiser tijdens de gehoren meerdere vragen over Eritrea correct kunnen beantwoorden, maar in het licht van de omstandigheid dat eiser geen enkel document heeft kunnen overleggen dat ook maar een begin van bewijs vormt van zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst, heeft verweerder dit niet ten onrechte onvoldoende geacht. Immers, de correcte beantwoording van deze vragen kan er niet toe leiden dat eiser daarmee zijn gestelde langdurige verblijf in Eritrea of zijn Eritrese nationaliteit aannemelijk maakt. Dat eiser Tigrinya spreekt maakt het voorgaande niet anders nu deze taal niet alleen in Eritrea wordt gesproken.
5.6
De rechtbank overweegt voorts dat verweerder in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht. Dat het bestreden besluit in strijd zou zijn met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel, ziet de rechtbank derhalve niet in.
5.7
De rechtbank concludeert dat verweerder heeft mogen overwegen dat onduidelijk blijft wie eiser is en wanneer hij geboren zou zijn. Verweerder heeft dan ook niet ten onrechte de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser ongeloofwaardig geacht. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling kan verdere beoordeling van het asielrelaas in een dergelijk geval achterwege blijven omdat de asielmotieven slechts betekenis hebben tegen de achtergrond van de identiteit, nationaliteit en herkomst van een vreemdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:4061). Hetgeen eiser heeft aangevoerd in het kader van het subsidiaire standpunt van verweerder behoeft gelet hierop geen bespreking.
5.8
Ten aanzien van de beroepsgrond dat verweerder had moeten toetsen aan het beleid voor alleenstaande minderjarige vluchtelingen die buiten hun schuld Nederland niet kunnen verlaten, overweegt de rechtbank als volgt. Zoals hiervoor uiteengezet, heeft verweerder niet ten onrechte de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft gelet daarop mogen overwegen dat onderzoek naar adequate opvang in het land van herkomst niet mogelijk is. De rechtbank is dan ook met verweerder van oordeel dat eiser niet in aanmerking komt voor verlening van een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, van de Vw 2000.
5.9
De rechtbank stelt vast dat er geen gronden zijn aangevoerd ten aanzien van het afwijzen van de aanvraag als kennelijk ongegrond. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de aanvraag niet heeft mogen afwijzen als kennelijk ongegrond.
6. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. E.F. Binnendijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.