Uitspraak
REchtbank DEN Haag
[verzoekster], te [plaats], verzoekster
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
28 augustus 2018 afgewezen, omdat verzoekster volgens verweerder niet buiten eigen schuld en toedoen in de huidige woonsituatie terecht is gekomen, als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e, van de Huisvestingsverordening Den Haag 2015-2019 (hierna: de Huisvestingsverordening). Verzoekster is door eigen schuld en toedoen in deze woonsituatie geraakt, omdat zij, wetende dat inwonen tot problemen kon leiden, is gaan inwonen bij haar moeder. Deze woonsituatie is verwijtbaar. Hoewel de woonsituatie van verzoekster en haar dochter onwenselijk is, is deze niet zodanig schrijnend dat verweerder de hardheidsclausule had moeten toepassen.
(ex-)echtgenoot. Zij lijdt na haar echtscheiding aan depressieve klachten en woont met haar baby in bij haar moeder, waar ook haar zuster en broer wonen. Tussen hen zijn conflicten en zij en haar baby hebben nauwelijks privacy. De situatie thuis is onhoudbaar. Politie en de kinderbescherming zijn reeds betrokken geraakt bij de zaak. Ter onderbouwing van haar betoog heeft verzoekster een politierapport van twee zorgmeldingen, een sociale rapportage SCM van de gemeente Den Haag van 15 mei 2018 en een verklaring van GGZIntegraal van 17 april 2018 overgelegd. Verweerder is ten onrechte niet ingegaan op de bijzondere omstandigheden van verzoekster. Ter zitting is gebleken dat de situatie thuis dermate uit de hand is gelopen, dat verzoekster thans in de Crisisopvang van de gemeente Den Haag verblijft met haar kind. Verzoekster stelt verder dat verweerder onafhankelijk medisch advies had dienen aan te vragen. Verzoekster heeft hierbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 2 februari 2017 (ECLI:NL:RBNHO:2017:9006). Voorts heeft verzoekster een beroep gedaan op artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet. Daarnaast is verweerder ten onrechte voorbij gegaan aan haar beroep op de hardheidsclausule. Tot slot heeft verzoekster een beroep gedaan op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en in dat kader gesteld dat zij als alleenstaande moeder van een jong kind tot de categorie kwetsbare personen behoort die in het bijzonder recht hebben op bescherming van het gezins- en privéleven. De afwijzing doorkruist het recht hierop volgens verzoekster.