ECLI:NL:RBDHA:2018:12842

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 oktober 2018
Publicatiedatum
30 oktober 2018
Zaaknummer
C/09/560421 / KG RK 18-1346
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter in civiele procedure

Op 29 oktober 2018 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een wrakingsverzoek afgewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. L.S. van Dis, tegen de rechter mr. J.L.M. Luiten. Verzoekster stelde dat de rechter partijdig was, omdat hij tijdens de zitting opmerkingen had gemaakt die volgens haar een inhoudelijk oordeel over haar zaak inhielden. De rechter had opgemerkt dat de beantwoording van de vraag of verzoekster bij DICTU had gewerkt, zou afhangen van een getuigenverhoor. Verzoekster concludeerde hieruit dat de rechter al een oordeel had geveld over de rechtsgeldigheid van het concurrentiebeding en dat zijn kwalificatie van een door haar overgelegde factuur als 'niet geloofwaardig' duidde op vooringenomenheid.

De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er concrete omstandigheden zijn die de schijn van partijdigheid rechtvaardigen. De wrakingskamer stelde vast dat de opmerkingen van de rechter niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De rechter had zijn opmerkingen gedaan in het kader van het proces en had de partijen de gelegenheid gegeven om hun standpunten nader te onderbouwen. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond en wees het verzoek tot wraking af. De procedure in de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
zaak- /rekestnummer: C/09/560421 / KG RK 18/1346
Beslissing van 29 oktober 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
in de zaak van
[verzoekster] ,
wonende te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
gemachtigde mr. L.S. van Dis te De Bilt,
strekkende tot de wraking van
mr. J.L.M. Luiten,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.
Belanghebbende in deze procedure is:
SQL Integrator,
Gevestigd te Leerdam, kantoorhoudende te Rijswijk,
wettelijk vertegenwoordiger [wettelijk vertegenwoordiger] ,
hierna te noemen: belanghebbende,
gemachtigde [gemachtigde] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van 19 september 2018 waarin het mondelinge wrakingsverzoek en de gronden daarvoor zijn vermeld;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 8 oktober 2018.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
- verzoekster, bijgestaan door haar raadsman mr. L.S. van Dis, advocaat te
De Bilt;
- de rechter;
- de belanghebbende, vertegenwoordigd door [wettelijk vertegenwoordiger] en de gemachtigde
[gemachtigde] .

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 6804969 RL EXPL 18-7160 tussen verzoekster en de belanghebbende.
2.2.
Verzoekster heeft blijkens het proces-verbaal van het mondelinge verzoek, zoals toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Door de rechter is opgemerkt dat bij de beantwoording van de vraag of verzoekster al dan niet gewerkt heeft bij DICTU, het
sowiesoaan zal komen op een getuigenverhoor. Uit deze opmerking heeft verzoekster geconcludeerd dat daarmee door de rechter reeds een inhoudelijk oordeel ten nadele van haar is gegeven over de rechtsgeldigheid van het concurrentiebeding. Voorts heeft de rechter de door verzoekster overgelegde factuur als niet geloofwaardig bestempeld, waaruit zijn vooringenomenheid blijkt.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
3.2.
De wrakingskamer stelt aan de hand van het proces-verbaal van de zitting van
19 september 2018 vast dat in de partijdiscussie niet gesproken is over het concurrentiebeding. Door de rechter is in zijn schriftelijke reactie en ter zitting van de wrakingskamer verduidelijkt dat zijn opmerking dat het
sowiesoop een getuigenverhoor aankomt specifiek ziet op de vraag of kan worden vastgesteld dat verzoekster voor DICTU heeft gewerkt. De rechter was voornemens daarna het concurrentiebeding met partijen te bespreken, maar voordat hieraan op de zitting toegekomen kon worden, is hij door verzoekster gewraakt.
3.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat enkel uit de bewoordingen zoals hiervoor weergegeven in deze stand van zaken van de zitting door verzoekster geen geslaagd beroep kan worden gedaan op de gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter.
Voorts is de wrakingskamer van oordeel dat enkel op grond van de kwalificatie ‘ongeloofwaardig’ evenmin een gerechtvaardigde vrees bij verzoekster kan zijn ontstaan dat de kantonrechter partijdig of vooringenomen zou zijn. Immers is voor de rechter in dergelijke zaken waarbij gezocht wordt naar een oplossing tussen partijen bij uitstek een actieve rol vereist. Hier hoort bij dat hij op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting zijn (voorlopig) oordeel kan geven, waardoor partijen in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten nader te onderbouwen en bepleiten. Ook zorgt dit ervoor dat het rechterlijk oordeel niet als een verrassing komt. In het onderhavige geval heeft de kantonrechter de uitspraak over de ongeloofwaardigheid gedaan nadat hierover in de stukken en op de zitting het partijdebat was gevoerd. Een (schijn van) vooringenomenheid of partijdigheid kan uit deze opmerking dan ook niet worden afgeleid.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering/ wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar gemachtigde mr. L.S. van Dis;
• verweerder in de hoofdzaak;
• de rechter.
Deze beslissing is gegeven door de mrs. Y.J. Wijnnobel-van Erp, M. Nijenhuis en
A.C. Olland in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Demoed-van Dongen en in openbaar uitgesproken op 29 oktober 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.