ECLI:NL:RBDHA:2018:13010

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
AWB 18/2884
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf op basis van onvoldoende middelen van bestaan en geringe sociale binding

Op 30 oktober 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak AWB 18/2884, waarin eiser, een Marokkaanse nationaliteit, beroep heeft ingesteld tegen de afwijzing van zijn visumaanvraag voor kort verblijf in Nederland. Eiser had op 10 oktober 2017 een visum aangevraagd om zijn echtgenote, referente, te bezoeken. De aanvraag werd afgewezen op 25 oktober 2017, omdat eiser niet kon aantonen over voldoende middelen van bestaan te beschikken en er twijfels bestonden over zijn sociale en economische binding met Marokko. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 8 oktober 2018, waarbij eiser werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en referente ook aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd van zijn financiële situatie. De bedragen op zijn bankrekening waren niet te herleiden en hij had niet aangetoond dat hij over deze middelen kon beschikken. Daarnaast werd opgemerkt dat referente, die een uitkering ontving, niet als garantsteller kon optreden omdat haar inkomsten niet voldeden aan de vereisten. De rechtbank concludeerde dat de verweerder terecht had geoordeeld dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een visum.

De rechtbank heeft ook overwogen dat referente als belanghebbende kan worden aangemerkt in deze procedure, gezien haar persoonlijke belang bij de komst van eiser naar Nederland. De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/2884

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 oktober 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiser,
[naam 2] , eiseres, hierna: referente,
gemachtigde: mr. M.P.J.W.M. Govers,
en
de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 maart 2018 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.W.J.C. van Peer, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook was referente bij de zitting aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Op 10 oktober 2017 heeft eiser op de Nederlandse ambassade te Rabat verzocht om de afgifte van een visum voor kort verblijf. Hij wenst naar Nederland te komen voor een bezoek van 9 dagen aan referente, zijn echtgenote. Deze aanvraag is afgewezen en op 25 oktober 2017 aan eiser bekend gemaakt. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar (kennelijk) ongegrond verklaard. Daarbij heeft verweerder overwogen dat eiser niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken om in de kosten van het verblijf, levensonderhoud en de terugreis te voorzien. Daarnaast kan niet worden aangenomen dat eiser een zodanige sociale en economische binding met Marokko heeft dat tijdige terugkeer naar dat land redelijkerwijs gewaarborgd is. Om die redenen wordt door verweerder getwijfeld aan de uiteindelijke verblijfsduur en de juistheid van het opgegeven verblijfsdoel [1] .
3. Op wat eiser daartegen heeft aangevoerd, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Op grond van de Visumcode wordt, voor zover hier van belang, een visum geweigerd indien de aanvrager niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf als voor zijn terugkomst naar zijn land van herkomst of verblijf [2] of indien er redelijke twijfel bestaat over zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum [3] .
Referente belanghebbende
5. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld in hoeverre artikel 32, derde lid, van de Visumcode zich er tegen verzet dat ook referente bij de Nederlandse rechter beroep instelt tegen het bestreden besluit. Verweerder heeft bij zijn verweerschrift betoogd dat alleen een aanvrager rechtsmiddelen tegen een weigering van een visum kan instellen. Referente is naar het oordeel van de rechtbank belanghebbende in de zin van de Awb [4] . De rechtbank verwijst voor dit oordeel naar wat overwogen is in rechtsoverweging 9 van de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, van 30 november 2017 [5] .
“9. De rechtbank acht daarbij van belang dat in de visumprocedure van eisers referente een bijzondere positie heeft. Bij de visumaanvraag van eisers heeft referente een persoonlijk belang bij de komst van eisers naar Nederland. Bovendien is er sprake van een verwevenheid tussen eisers en referente, omdat zij in familierechtelijke betrekking tot elkaar staan en eisers verzoeken om verblijf bij referente. Gelet op het feit dat referente optreedt als contactpersoon, kan zij door de staat Nederland worden gevraagd om meer informatie te verstrekken over de achtergronden bij de visumaanvraag. Daarnaast is de referente ook (mede) de garantsteller. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat referente bij de visumaanvragen van eisers is aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. De positie van referente als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb brengt mee dat zij tegen de afwijzing van de visumaanvragen van eisers ook op eigen naam bezwaar kan maken en beroep kan instellen (…).”
6. Anders dan verweerder heeft gesteld, verzet noch artikel 32, derde lid, van de Visumcode, noch artikel 70 van de Vw [6] zich tegen het aanmerken van referente als belanghebbende.
Beoordelingsruimte en toetsing door de rechtbank
7. Uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2013 inzake Koushkaki [7] volgt dat de nationale autoriteiten bij het onderzoek van de visumaanvragen over een ‘ruime beoordelingsmarge’ beschikken om aan de voorwaarden van de Visumcode te toetsen (punt 60). Bij die beoordeling laat verweerder zich mede leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen. De rechter kan dit oordeel van verweerder slechts terughoudend toetsen.
Middelen van bestaan eiser
8. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond zelf over voldoende middelen van bestaan te beschikken om in zijn kosten voor verblijf en terugkeer te voorzien. Van de grote bedragen die op de bankrekening van eiser zijn gestort is de herkomst niet te herleiden. Deze wijken af van wat eiser gesteld heeft te verdienen per maand. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij ook over de op die rekening gestorte bedragen kan beschikken.
Garantstelling referente
9. Referente heeft zich niet middels een gelegaliseerd formulier voor garantstelling garant gesteld voor eiser. Ook indien wel uitgegaan moet worden van de door referente in bezwaar en beroep uitgesproken wens om financieel voor eiser garant te staan wordt met haar inkomsten niet voldaan aan de vereisten. Zo heeft eiseres een uitkering op grond van de Participatiewet. Deze inkomsten worden buiten beschouwing gelaten bij het vaststellen van de solvabiliteit van eiseres nu geen sprake is van zelfstandige inkomsten in de zin van artikel 3.73, van het Vb [8] . De inkomsten uit het spaarsaldo van referente kunnen ook niet als duurzaam worden beschouwd. Dit bedrag is immers op 21 december 2017 (hangende het bezwaar) op haar spaarrekening gezet en bestaat uit hetzelfde bedrag als de op die datum verkregen uitkering op grond van de Participatiewet en een storting van VGZ Zorgverzekeringen [9] . De letselschadevergoeding die referente verwacht in de toekomst is nog niet vastgesteld en uitgekeerd aan referente. Ook voldoet het verwachte bedrag aan letselschade (te weten € 25.000) niet aan het duurzaamheidsvereiste en het vereiste van voldoende inkomen als bedoeld in hoofdstuk B1/4.3.3.3 van de Vc [10] . Zodoende heeft referente als gestelde garantsteller niet aangetoond te beschikken over voldoende middelen van bestaan.
Sociale en economische binding
10. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder eiser heeft kunnen tegenwerpen dat hij slechts een geringe sociale en economische binding heeft met zijn land van herkomst, waardoor een tijdige terugkeer voor afloop van de visumtermijn niet gewaarborgd is. Daarbij heeft verweerder niet ten onrechte betrokken dat niet gebleken is dat zijn achterblijvende broers afhankelijk zijn van eiser of hem nodig hebben om te kunnen voorzien in de kosten van onderhoud. De grond waar eiser op werkt behoort ook tot zijn broers. Ook blijkt niet dat eiser (ander) werk heeft waaruit hij een regelmatig en substantieel inkomen haalt. De sociale band van eiser met Marokko heeft verweerder niet dusdanig sterk hoeven zien dat hij deze niet zou opgeven om bij zijn hulpbehoevende echtgenote in Nederland te blijven.
Hoorplicht
11. Eiser heeft ten slotte aangevoerd dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden. De rechtbank overweegt hierover als volgt. Van het horen mag alleen met toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb worden afgezien, als er op voorhand redelijkerwijs geen twijfel over mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een andersluidend besluit. Gelet op de motivering van het primaire besluit en wat eiser daartegen in bezwaar heeft aangevoerd, mede bezien in het licht van wat hiervoor is overwogen, is naar het oordeel van de rechtbank aan deze maatstaf voldaan.
Conclusie
12. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de visumaanvraag terecht heeft afgewezen en dat verweerder terecht het bezwaar kennelijk ongegrond heeft verklaard.
13. Het beroep is ongegrond.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van S.A.K. Kurvink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Artikel 32, eerste lid, onder a, iii en onder b, van de Verordening (EG) nr. 810/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot vaststelling van een gemeenschappelijke visumcode (Visumcode)
2.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, en onder iii, van de Visumcode
3.Artikel 32, eerste lid, aanhef en onder b, van de Visumcode
4.Algemene wet bestuursrecht
6.Vreemdelingenwet 2000
7.Kenmerk: C-84/12, ECLI:EU:C:2013:862
8.Vreemdelingenbesluit 2000
9.zie hoofdstuk A1/4.4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000
10.Vreemdelingencirculaire 2000