ECLI:NL:RBDHA:2018:13013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
1 november 2018
Zaaknummer
NL18.17095
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en interstatelijk vertrouwensbeginsel in Dublin-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Guinese nationaliteit, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 18 september 2018, weigerde de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel in behandeling te nemen, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser had eerder asielaanvragen ingediend in verschillende Europese landen, waaronder Italië, Zwitserland, Duitsland en Frankrijk.

Tijdens de zitting op 17 oktober 2018 werd de zaak behandeld, waarbij de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren. De rechtbank overwoog dat, hoewel er problemen zijn met de opvang van asielzoekers in Italië, de situatie daar niet vergelijkbaar is met die in Griekenland, zoals vastgesteld in eerdere jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht het interstatelijk vertrouwensbeginsel hanteerde en dat de eiser niet had aangetoond dat Italië zijn verdragsverplichtingen niet nakomt.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukte dat de rapporten die door de eiser waren ingediend, geen nieuw of wezenlijk ander beeld schetsen van de situatie in Italië en dat de staatssecretaris op een steekhoudende wijze had gereageerd op deze rapporten. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet in zijn bewijsvoering was geslaagd en dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen besluiten om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.17095

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M.H.W. van Heerebeek).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen, omdat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling ervan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Guinese nationaliteit. Hij heeft op 22 mei 2018 in Nederland een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat hij op 23 november 2016 in Italië, op 21 december 2016 in Zwitserland, op 9 januari 2017 in Duitsland, op 8 maart 2018 wederom in Italië, en op 4 april 2018 in Frankrijk een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Gelet hierop zijn de autoriteiten van Italië op 29 juni 2018 gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, Dublinverordening. Zij hebben hiermee ingestemd op 6 juli 2018.
2.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat verweerder Italië daarvoor verantwoordelijk acht. In wat eiser heeft aangevoerd ziet verweerder geen aanleiding om eisers asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich te trekken.
3. Eiser heeft hiertegen aangevoerd dat ten aanzien van Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Verweerder stelt volgens hem ten onrechte dat het mogelijk is om bij de Italiaanse autoriteiten te klagen over de asielprocedure en opvangmodaliteiten in Italië. Eiser wijst hierbij op het rapport van Schweizerische Flüchtlingshilfe (SFH) van 15 augustus 2016, het rapport van Artsen zonder Grenzen "Out of sight, asylum seekers and refugees in Italy" van maart 2016, het Country Report Italy van 28 februari 2017 van de Asylum Information Database (AIDA), het rapport van de Swiss Refugee Council (SFH/OSAR) van 25 augustus 2016, het rapport van USDOS van 3 maart 2017, het bericht van UHNCR van 3 juli 2017, het rapport van de Werkgroep van Deskundigen over Mensen met Afrikaanse Afkomst van 12 augustus 2016, en het ECRE-nieuwsbericht van 24 september 2018.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet in geschil is dat Italië in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielverzoek. In geschil is of verweerder ten aanzien van Italië nog mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De rechtbank stelt daarbij voorop dat uit bestendige jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens blijkt dat, hoewel er problemen zijn in de opvang van asielzoekers in Italië, de situatie niet vergelijkbaar is met die in Griekenland ten tijde van het arrest M.S.S. tegen België en Griekenland (onder meer het arrest M.O.S.H. tegen Nederland, nr. 63469/09), zodat verweerder ondanks bedoelde problemen nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt tot op heden deze lijn.
5. Gezien het voorgaande mag verweerder ervan uitgaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen tegenover vreemdelingen nakomt. Het ligt daarom op eisers weg om aannemelijk te maken dat Italië dit niet doet. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser hierin niet is geslaagd.
In het bestreden besluit is op steekhoudende wijze gereageerd op de door eiser aangehaalde rapporten. Deze zijn voor een deel al eerder onderwerp geweest van een rechterlijke beoordeling. Daarbij is voor wat betreft Dublinclaimanten geconcludeerd dat bedoelde rapporten geen reden vormen voor twijfel aan de toegang tot de asielprocedure of het aannemen van systeemfouten in die procedure en de opvangvoorzieningen in Italië. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Eiser betwist ook niet dat de door hem aangehaalde rapporten geen nieuw of wezenlijk ander beeld schetsen van de situatie in Italië, maar stelt dat hij zich niet kan verenigen met de vaste lijn van de Afdeling dat hieruit niet blijkt dat jegens Italië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Eiser heeft ook ter zitting desgevraagd geen passages in de betreffende rapporten kunnen aanwijzen die aanleiding geven om te twijfelen aan de conclusies die verweerder in lijn met de bestaande jurisprudentie heeft verbonden aan de beschikbare informatie over Italië.
Het door eiser overgelegde ECRE-nieuwsbericht van 24 september 2018 over een wetsdecreet dat beperkingen oplegt aan het Italiaanse asielstelsel, dat op 24 september 2018 is goedgekeurd door de Italiaanse Raad van Ministers, treft evenmin doel. De rechtbank stelt voorop dat zoals verweerder onweersproken ter zitting heeft opgemerkt, het decreet nog niet definitief is omgezet in een wet en er derhalve nog wijzigingen mogelijk zijn. In zijn huidige vorm ziet het wetsdecreet op de beperking van de mogelijkheid om een vergunning te verkrijgen op humanitaire gronden en maakt derhalve geen inbreuk op de rechten die kunnen worden ontleend aan de internationale afspraken onder het Gemeenschappelijk Europees Asiel Systeem. Dit brengt mee dat de verwachting van eiser dat door dit wetsdecreet de kansen voor asielzoekers om op deze nationale grond een vergunning te verkrijgen aanzienlijk worden beperkt, – wat daar ook verder van zij – in ieder geval niet kan leiden tot de conclusie dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dat Italië zich aan de verdragsverplichtingen, waaronder ook de Opvangrichtlijn, zal houden, kan worden uitgegaan.
6. Verder heeft verweerder in redelijkheid kunnen bepalen dat niet is gebleken van zodanig bijzondere individuele feiten of omstandigheden, dat hij de asielaanvraag op grond van artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich had moeten trekken.
7. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. Holierhoek, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier.
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel