ECLI:NL:RBDHA:2018:1312

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
NL18.825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Cubaanse homoseksueel op grond van onvoldoende zwaarwegende omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 februari 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Cubaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 9 januari 2018. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Cuba problemen heeft ondervonden vanwege zijn homoseksuele geaardheid, waaronder discriminatie en geweld door de autoriteiten. Tijdens de zitting op 1 februari 2018 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en was er ook een tolk aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de door eiser aangevoerde problemen niet voldoende zwaarwegend zijn om een verblijfsvergunning asiel te verlenen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag op goede gronden heeft afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Cuba een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.825

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser,

(gemachtigde: mr. K. Mohasselzadeh),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) afgewezen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens was ter zitting aanwezig K.S. van Wezel, tolk.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Cubaanse nationaliteit. Op 25 november 2017 heeft hij de onderhavige asielaanvraag ingediend.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser heeft op Cuba problemen gehad in verband met zijn homoseksuele geaardheid. Eiser werd door de maatschappij gediscrimineerd en kon met zijn partner nergens samen gaan. Toen eiser met zijn partner een keer in een park was, werd een fles naar eiser gegooid, waarvan eiser een litteken aan zijn dij heeft overgehouden. Op 17 mei 2016 is eiser, bij een controle op straat naar zijn identiteitsbewijs, door de politie met een gummiknuppel geslagen en in elkaar geschopt, waardoor eiser bewusteloos raakte en in het ziekenhuis belandde. Van dit incident heeft eiser littekens aan zijn kin en wenkbrauwen overgehouden. Ook kreeg eiser toen een boete van de politie.
Eiser heeft ook problemen gehad vanwege zijn cafetaria, die hij vanaf 2015 had. Eiser had voor de cafetaria een vergunning nodig, maar de afgifte van die vergunning duurde veel langer dan gebruikelijk en in de tussenperiode werd hij beboet vanwege zaken doen zonder vergunning. Men wilde eigenlijk die vergunning aan eiser niet geven vanwege zijn geaardheid. Nadat eiser de vergunning kreeg, kwamen inspecteurs drie keer in zijn cafetaria en gaven aan eiser zonder reden een boete. Eiser heeft betaald, anders zou hij naar de gevangenis moeten. Eiser heeft zonder aanleiding nog twee oproepen gekregen, een voor augustus 2017 en een voor oktober 2017, om te verschijnen bij de politie, op straffe van een boete van 50 dollar. Eiser denkt dat hij die oproepen heeft gekregen omdat de politie heeft gezien dat eiser met zijn partner in het park heeft gezeten. Ook kreeg eiser een boete van de politieagenten, die toen langs het park reden.
Eiser had ook met zijn moeder problemen vanwege zijn geaardheid. Hij wilde met zijn partner bij zijn moeder komen, maar werd door haar afgewezen. De partner van eiser verblijft nu bij eisers grootvader die eiser altijd heeft gesteund.
De problemen met de inspecteurs en met zijn moeder hebben voor eiser de aanleiding gevormd om Cuba te verlaten.
Bij terugkeer loopt eiser gevaar vanwege de politie en de regering. Eiser heeft een reis naar Moscow geboekt, maar is daar niet aangekomen omdat hij bij het overstappen op de luchthaven in Nederland asiel heeft aangevraagd. In Moscow wordt aan de Cubaanse autoriteiten gemeld wie niet uit de vliegtuig daar is uitgestapt na een vlucht. De autoriteiten in Cuba weten dan dat men asiel in het buitenland heeft aangevraagd. Eiser vreest dat hij bij terugkeer in Cuba gevangen zal worden genomen.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als ongegrond op grond van artikel 31 van de Vw 2000.
Verweerder heeft in het relaas de volgende relevante elementen onderscheden:
- de identiteit en nationaliteit;
- de geaardheid;
- de problemen met de autoriteiten en andere burgers.
Verweerder acht alle voornoemde relevante elementen geloofwaardig doch niet voldoende zwaarwegend voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
3. Eiser heeft in de beroepsgronden, samengevat, het volgende aangevoerd.
Verweerder heeft bij het nemen van het bestreden besluit de termijn van de algemene asielprocedure overschreden. Hieruit volgt dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd en dat verweerder de aanvraag alsnog in de verlengde asielprocedure moet beoordelen. Hierbij is van belang dat de partner van eiser ook naar Nederland is gekomen en een asielaanvraag heeft ingediend. De verklaringen van de partner van eiser kunnen meegenomen worden bij de beoordeling van de aanvraag van eiser. Eiser heeft bovendien veel meer incidenten meegemaakt, dan de incidenten waarover hij in het nader gehoor heeft verklaard, en waarover hij alsnog zal kunnen verklaren indien zijn aanvraag in de verlengde asielprocedure wordt behandeld.
Eiser heeft weldegelijk aannemelijk gemaakt dat de homoseksuelen in Cuba onderdrukt worden en dat het leven voor hem daar onhoudbaar is. Eiser kan nooit met zijn partner samenwonen in een huis alleen. Hij is daarvoor afhankelijk van zijn grootouders. Eiser kan nergens werken omdat hij duidelijk gay is. Werken als zelfstandige is hem door de autoriteiten onmogelijk gemaakt.
Eiser heeft ten onderbouwing van de positie van de homoseksuelen in Cuba overgelegd een rapport van augustus 2017 van het Oostenrijkse ACCORD, een artikel van de website van Cubanet van 3 juni 2014 en van de website Race and Equality van 15 april 2016, en een rapportage van het US Departement of State van 3 maart 2017. Verweerder heeft niet aan zijn onderzoeksplicht voldaan. Er is sprake van een reëel risico van schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) bij terugkeer. Eiser heeft een derde dagvaarding/oproep gekregen en is bang dat hij nu zwaarder zal worden bestraft omdat hij niet is verschenen bij een eerdere oproep.
Eiser heeft niet eerder dan in de zienswijze durven vertellen dat hij aan publiek protest deelgenomen heeft en daarvan bewijzen kan overleggen, omdat hij bang was dat de Cubaanse autoriteiten daarachter zullen komen. Eiser was toen nog in detentie en voelde zich nog in gevaarzone, en was bang voor onverhoopte uitzetting. Eiser komt uit een dictatorisch land en was niet gewend om direct te vertrouwen op geheimhouding.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Uit het dossier blijkt dat de aanvraag in behandeling is genomen in de algemene asielprocedure. De gemachtigde van eiser heeft echter een zienswijze niet binnen de daartoe in het voornemen verleende termijn van één werkdag ingediend. Het voornemen is immers op 6 december 2017 uitgebracht en de gemachtigde van eiser heeft pas op 8 januari 2018 een zienswijze ingediend. Op 9 januari 2018 heeft verweerder op de asielaanvraag beslist. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de gestelde overschrijding van de termijn waarbinnen de aanvraag in de algemene asielprocedure is behandeld, niet zonder meer aan verweerder te wijten is. Wat hier verder ook van zij, de rechtbank is van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad. Uit het verslag van nader gehoor blijkt niet dat eiser onvoldoende gelegenheid heeft gehad om over zijn asielmotieven te verklaren. Hij is voorafgaande aan dat gehoor er ook op gewezen dat het belangrijk is dat hij geen gegevens betreffende de asielaanvraag achterhoudt. Aan het einde van het gehoor heeft eiser – desgevraagd – verklaard dat in het gehoor alles aan bod is gekomen dat aan bod had kunnen komen en dat hij geen opmerkingen meer heeft. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling ter zitting dat hij onvoldoende over zijn asielrelaas heeft kunnen verklaren in de algemene asielprocedure. Dat de partner van eiser inmiddels in Nederland is en een asielaanvraag heeft ingediend, is onvoldoende voor een ander oordeel. Verweerder heeft de aanvraag van eiser op zijn eigen merites beoordeeld en heeft de door eiser gestelde incidenten geloofwaardig, doch onvoldoende zwaarwegend geacht. Zoals verweerder ter zitting terecht heeft aangevoerd, blijkt uit het asielrelaas van eiser niet dat eiser samen met zijn partner incidenten heeft meegemaakt waarover de verklaringen van zijn partner tot een ander oordeel omtrent de zwaarwegenheid van eisers relaas zouden kunnen leiden.
Nu eiser niet inzichtelijk heeft gemaakt dat hij door de behandeling van de aanvraag in de algemene asielprocedure in zijn belangen is geschaad, ziet de rechtbank aanleiding om voor zover sprake is van een procedureel gebrek dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht te passeren. Gelet op de aard van de zaak en de door eiser verstrekte informatie, kan het betoog van eiser dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte niet in de verlengde procedure heeft beoordeeld, niet slagen.
4.2
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat de algehele politieke- en mensenrechtensituatie in Cuba zodanig is dat uitsluitend in verband daarmee aan een vreemdeling uit dat land een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 in samenhang met artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000 moet worden verleend. Daarom zal aannemelijk moeten zijn dat er voor eiser persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan op grond waarvan kan worden geoordeeld dat een dergelijke verblijfsvergunning moet worden verleend.
4.3
Discriminatie door de autoriteiten en/of medeburgers kan leiden tot gegronde vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid van verweerder zoals neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000, merkt verweerder discriminatie van de vreemdeling door de autoriteiten en door medeburgers aan als een daad van vervolging, indien de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. De rechtbank is van oordeel dat dit beleid niet onredelijk is.
4.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser aangevoerde problemen onvoldoende zwaarwegend zijn voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft met de door hem overgelegde stukken niet aannemelijk gemaakt dat hij zo ernstig in zijn bestaansmogelijkheden wordt beperkt, dat jegens hem sprake is van een daad van vervolging in vorenbedoelde zin. Uit de verklaringen van eiser blijkt dat hij sinds 2010 in Cuba openlijk leeft als homoseksueel. Hij heeft in deze periode kunnen beschikken over huisvesting, medische zorg, voldoende inkomen uit zijn werkzaamheden en betrekkelijk normaal maatschappelijk leven. Verweerder heeft terecht overwogen dat van stelselmatige discriminatie geen sprake is geweest. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij langer heeft moeten wachten op een vergunning voor zijn cafetaria en dat hij een aantal keer is beboet, maar hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat de autoriteiten hem het werken als zelfstandige onmogelijk hebben gemaakt. Verweerder heeft terecht overwogen dat uit de verklaringen van eiser over hetgeen hem persoonlijk is overkomen blijkt dat van een beperkt aantal incidenten van betrekkelijke ernst sprake is, die het maatschappelijk functioneren van eiser niet in gevaar hebben gebracht.
Met betrekking tot de mishandeling door de politie heeft verweerder terecht overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat de mishandeling plaatsvond vanwege de geaardheid van eiser. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat mede gelet op de omstandigheid dat eiser voor het overige in de afgelopen zeven jaar niet te maken heeft gehad met geweld van de zijde van de politie, niet kan worden geconcludeerd dat eiser vanwege zijn geaardheid bescherming tegen de politie behoeft.
Verweerder heeft voorts terecht overwogen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij enkel vanwege zijn geaardheid de oproepen van de politie in 2017 heeft gekregen. Eiser baseert zich slechts op vermoedens en aannames. Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat jegens hem sprake is van negatieve belangstelling van de autoriteiten vanwege zijn geaardheid. Hierbij heeft verweerder terecht van belang geacht dat homoseksualiteit in Cuba niet verboden is en dat geen gevallen zijn bekend van vervolging op deze grond. Verweerder heeft terecht overwogen dat ook het feit dat eiser legaal is uitgereisd en in het bezit van een authentiek Cubaans paspoort is, erop duidt dat eiser door de autoriteiten niet wordt vervolgd.
De door eiser aangehaalde artikelen uit de eerdergenoemde informatiebronnen leiden niet tot een ander oordeel. Verweerder heeft terecht overwogen dat geen van die artikelen op eiser persoonlijk betrekking hebben en dat eiser met die artikelen niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn geaardheid slachtoffer is geworden van geweld.
Met betrekking tot het eerst bij de zienswijze aangevoerde element dat eiser altijd aan publiek protest heeft deelgenomen, heeft verweerder in redelijkheid kunnen overwegen dat niet valt in te zien dat eiser dit element niet eerder naar voren kon brengen. Verweerder heeft in het bestreden besluit afdoende gemotiveerd waarom de door eiser aangevoerde redenen voor het niet eerder verklaren over dit element, niet overtuigen en afbreuk doen aan dit relaas. Het standpunt van verweerder dat het voornoemde element niet tot een ander oordeel met betrekking tot de beoordeling van de aanvraag leidt, houdt daarom stand.
Eiser heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat de Cubaanse autoriteiten op de hoogte van zijn asielaanvraag zijn, dan wel dat eiser hierdoor in de negatieve belangstelling van de autoriteiten zal komen te staan bij terugkeert. De enkele, niet nader onderbouwde stelling dat dit dan wel het geval zal zijn, omdat men in Moscow informatie over daar niet aangekomen passagiers aan de Cubaanse autoriteiten doorgeeft, is daartoe onvoldoende.
5. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder de door eiser omschreven behandeling als homoseksueel in Cuba op goede gronden als onvoldoende zwaarwegend heeft aangemerkt om vluchtelingschap aan te nemen en zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eisers specifieke omstandigheden niet maken dat eiser bij terugkeer een reëel risico loopt op blootstelling aan een behandeling die strijdig is met artikel 3 van het EVRM.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Ghrib, rechter, in aanwezigheid van mr. I.N. Powell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 februari 2018.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.