ECLI:NL:RBDHA:2018:13191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 november 2018
Publicatiedatum
6 november 2018
Zaaknummer
NL18.13831 en NL18.14133
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van asielvergunning en motiveringsgebrek bij te late indiening

In deze zaak hebben twee minderjarige eisers, een broer en zus van Afghaanse nationaliteit, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid inzake hun aanvragen voor verlenging van hun verblijfsvergunning asiel. De eisers hadden op 22 oktober 2014 verblijfsvergunningen gekregen, geldig tot 13 maart 2018. Hun aanvragen voor verlenging werden echter pas op 23 april 2018 ingediend, na het verstrijken van de geldigheidsduur van hun vergunningen. De staatssecretaris weigerde de verlenging met terugwerkende kracht, omdat de aanvragen te laat waren ingediend. De eisers stelden dat er sprake was van een verschoonbare situatie, aangezien de broer tijdig een aanvraag voor hun moeder had ingediend, maar niet voor zichzelf en zijn zusje. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende rekening had gehouden met de minderjarigheid van de eisers en de omstandigheden rondom de indiening van de aanvragen. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en oordeelde dat de eisers recht hadden op een verlenging van hun verblijfsvergunning met terugwerkende kracht. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die op € 1.002 werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.13831 en NL18.14133

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , eiser, en

[naam 2], eiseres,
gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. M. Dalloesingh),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, daaronder begrepen zijn rechtsvoorgangers, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.E.P. Pijnenburg).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de twee afzonderlijke besluiten van verweerder van 23 juli 2018 (de bestreden besluiten).
Het onderzoek op zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2018. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en hun ouders. Als tolk is verschenen D. Madjlessi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en eiseres op [geboortedatum 2] . Zij zijn broer en zus. Beiden bezitten de Afghaanse nationaliteit. Op 22 oktober 2014 heeft verweerder hen verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde tijd verleend, met ingang van 13 maart 2013 en geldig tot 13 maart 2018.
2. Eisers hebben op 23 april 2018 schriftelijk aanvragen ingediend om hun verblijfsvergunning te verlengen. Omdat de verlengingsaanvragen zijn ontvangen na het verstrijken van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunningen, heeft verweerder de vergunning niet verlengd aansluitend aan het verlopen van hun vergunning op 13 maart 2018, maar per 23 april 2018. Dat betekent dat sprake is van een onderbreking in hun verblijfsrecht, een zogenoemd ‘
verblijfsgat’. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het tijdig indienen van de aanvragen de eigen verantwoordelijkheid van eisers is. Er is niet gebleken dat het niet tijdig indienen eisers niet kan worden toegerekend, aldus verweerder.
3. Eisers hebben beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten. Zij menen dat wel sprake is van een verschoonbare situatie. Op 26 januari 2018 heeft eiser voor zijn moeder via de computer een verlengingsaanvraag ingediend, deze is ingewilligd door verweerder. Voor hemzelf en zijn zusje lukte dit op datzelfde moment niet digitaal. Eisers hebben zich dat niet direct gerealiseerd. Toen zij daarachter kwamen, hebben zij alsnog meteen een schriftelijke verlengingsaanvraag ingediend en verweerder geïnformeerd over de gang van zaken met een begeleidend schrijven.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eisers belang hebben bij een inhoudelijke beoordeling van hun beroepen. Dit is het geval als het resultaat dat eisers nastreven daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor hen feitelijke betekenis kan hebben. Als dat niet zo is, dan moet het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. Met partijen is de rechtbank van oordeel dat eisers procesbelang hebben. In toekomstige procedures, bijvoorbeeld de procedure tot naturalisatie, is het van belang dat eisers ononderbroken rechtmatig verblijf hebben gehad. De beroepen zijn dan ook ontvankelijk en de rechtbank zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling daarvan.
5. Een verblijfsvergunning asiel wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag door verweerder is ontvangen. Dit geldt ook voor verlengingen. Indien een verlengingsaanvraag te laat is ingediend maar dit niet aan de vreemdeling kan worden toegerekend, kan de verblijfsvergunning worden verlengd met ingang van de dag na die waarop de geldigheidsduur van de ‘oude’ vergunning afloopt. Dit volgt uit artikel 44, tweede en vijfde lid, van de Vw [1] .
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich, met de gegeven motivering in de bestreden besluiten, niet op het standpunt kunnen stellen dat de te late indiening van de aanvragen eisers valt toe te rekenen. Uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid in beginsel bij de vreemdeling ligt maar in dit geval gaat het om twee minderjarige kinderen. Eisers hebben op 22 oktober 2014 als veertien- en negenjarige hun vergunning verleend gekregen, bij beschikking van hun moeder. Eiser heeft tijdig de verlengingsaanvraag voor zijn moeder op digitale wijze ingediend. Eiser heeft gesteld dat hij ook getracht heeft om op dezelfde datum op dezelfde wijze een verlengingsaanvraag voor hemzelf en voor zijn zusje in te dienen, maar dat dit toen niet lukte, waardoor zij in de veronderstelling waren dat dit reeds geregeld was door de verlengingsaanvraag van hun moeder. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich onvoldoende rekenschap gegeven van de minderjarigheid van eisers – zowel ten tijde van de verlening van de vergunning, als ten tijde van de aanvraag om verlenging – en van hun verklaringen over de gang van zaken bij de aanvraag om verlenging van de vergunning. Derhalve is er sprake van een onvoldoende belangenafweging en een motiveringsgebrek. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten wegens schending van artikel 3:46 van de Awb [2] .
7. Daarnaast wijst de rechtbank op het nieuwe beleid van verweerder, neergelegd in hoofdstuk C2/10.1 van de Vc. [3] Volgens dit beleid gaat verweerder niet langer uit van de datum van de (te late) aanvraag wanneer de vreemdeling de aanvraag heeft ingediend na afloop van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel. Een wenselijk gevolg hiervan is dat geen sprake meer zal zijn van onderbrekingen in verblijfsrecht. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat dit volgens de overgangsregeling alleen geldt voor (verlengings-) aanvragen vanaf 1 oktober 2018 en daarom niet voor eisers. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt is aan te merken als excessief formalistisch. Eisers voldoen immers verder aan alle overige voorwaarden, het beleid is ten gunste van eisers gewijzigd en er is sprake van grote gevolgen voor eisers wanneer verweerder vast blijft houden aan een latere ingangsdatum.
8. De beroepen zijn gegrond.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1, voor twee samenhangende zaken).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002 (duizendentwee euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van S.A.K. Kurvink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen 4 weken na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000
2.Algemene wet bestuursrecht
3.Vreemdelingencirculaire 2000, zoals gewijzigd bij WBV 2018/10, op 20 september 2018