ECLI:NL:RBDHA:2018:13375

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 november 2018
Publicatiedatum
12 november 2018
Zaaknummer
NL18.18486
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en de verantwoordelijkheid van Duitsland onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2018 uitspraak gedaan in een asielzaak waarbij de eiser, een Afghaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser had eerder asiel aangevraagd in Duitsland, waar zijn aanvraag was afgewezen. Hij vreesde voor zijn leven bij terugkeer naar Afghanistan, vooral vanwege zijn bekering tot het Christendom.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet is verschenen op de zitting, terwijl de gemachtigde van de verweerder wel aanwezig was. Na de behandeling van de zaak heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen, op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en het claimakkoord van de Duitse autoriteiten, die hadden bevestigd dat zij de asielaanvraag van de eiser zouden behandelen.

De rechtbank heeft ook de argumenten van de eiser over medische behandeling in Nederland en de mogelijkheid van voortzetting in Duitsland verworpen, omdat de eiser niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk medische behandeling onderging. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.18486
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. R.E. Temmen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. K. Bruin).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland daarvoor verantwoordelijk is.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de zaak met nummer NL18.18487, plaatsgevonden op 8 november 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn met voorafgaand bericht niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Afghaanse nationaliteit te bezitten. Hij heeft asiel aangevraagd. Daarbij heeft hij verklaard dat een eerdere asielaanvraag in Duitsland is afgewezen en dat hij bang is om naar Afghanistan te worden teruggestuurd omdat hij voor zijn leven vreest vanwege zijn bekering tot het Christendom.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Verweerder stelt zich op het standpunt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag omdat hij aldaar eerder asiel heeft aangevraagd en omdat door de Duitse autoriteiten een terugnameverzoek is geaccordeerd op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Verordening (EU) Nr. 604/2013 (Dublinverordening).
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de behandeling van zijn asielaanvraag niet aan zich heeft getrokken, omdat hij vreest dat hij door de Duitse autoriteiten zal worden teruggestuurd naar Afghanistan zonder inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag.
4. De rechtbank volgt eiser niet in deze stelling. Ten aanzien van Duitsland kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Daarnaast hebben de Duitse autoriteiten met het claimakkoord expliciet bevestigd dat zij eisers asielaanvraag in behandeling zullen nemen. Daardoor moet ervan uit worden gegaan dat de Duitse autoriteiten zijn asielaanvraag zullen behandelen met inachtneming van de daarvoor geldende internationale verdragsverplichtingen. Eiser heeft geenszins aannemelijk gemaakt dat van dit uitgangspunt zou moeten worden afgeweken.
5. Daarnaast voert eiser aan dat hij in Nederland medische behandeling ondergaat en onduidelijk is of deze behandeling in Duitsland kan worden voortgezet. Eiser heeft echter op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk medische behandeling ondergaat, zodat hij ook in deze stelling niet kan worden gevolgd.
6. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht is overgaan tot het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. A.S. Hamans, griffier, op 8 november 2018.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.