ECLI:NL:RBDHA:2018:13568

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
nl18.17835 en nl18.17837
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Albanese Roma met inreisverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de afwijzing van asielaanvragen van twee Albanese Roma, die om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hadden verzocht. De aanvragen werden op 28 september 2018 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond, met een opgelegd inreisverbod van twee jaar. De eisers, die zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, stelden dat zij vanwege hun Roma-afkomst in Albanië gediscrimineerd worden en dat Albanië voor hen geen veilig land van herkomst is. De rechtbank heeft op 1 november 2018 de zitting gehouden, waarbij de eisers hun standpunten hebben toegelicht en documenten hebben overgelegd ter ondersteuning van hun claims, waaronder medische dossiers en rapporten van de Wereldbank en Freedom House.

De rechtbank oordeelde dat de eisers er niet in geslaagd waren aannemelijk te maken dat Albanië voor hen niet veilig is. De rechtbank wees erop dat de eisers niet voldoende bewijs hadden geleverd dat hun medische problemen niet in Albanië behandeld konden worden. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvragen kennelijk ongegrond waren en dat de eisers Nederland onmiddellijk moesten verlaten. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees ook de verzoeken om proceskostenveroordeling af. De uitspraak werd gedaan door rechter B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van griffier J. Loonstra, en is openbaar gemaakt op 12 november 2018.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.17835 en NL18.17837

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

[naam 2], eiseres
hierna: eisers
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij twee afzonderlijke besluiten van 28 september 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Verweerder heeft tevens een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld en verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken met kenmerk NL18.17836 en NL18.17838, plaatsgevonden op 1 november 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn van Albanese nationaliteit. Zij zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] en [geboortedatum 2] . Zij hebben, mede ten behoeve van hun minderjarige zoon, op 17 september een asielaanvraag ingediend.
2. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij Roma zijn en om die reden in Albanië worden gediscrimineerd.
3. Verweerder vindt daar het volgende van. De gestelde identiteit en herkomst van eisers kunnen niet met zekerheid worden vastgesteld, nu eisers verwijtbaar geen identiteitskaarten hebben overgelegd. De gestelde nationaliteit wordt ondanks het gestelde verlies van de nationale paspoorten wel gevolgd, nu eisers tijdens het gehoor veilig land van herkomst Albanees hebben gesproken. De gestelde problemen, gerelateerd aan discriminatie, worden wel geloofd, maar deze leiden niet tot verlening van een asielvergunning, omdat Albanië een veilig land van herkomst is. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat Albanië voor hen geen veilig land is, aldus verweerder. De aanvragen zijn afgewezen als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
4. Eisers voeren aan dat verweerder ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij niet aannemelijk hebben gemaakt dat Albanië voor hen persoonlijk geen veilig land van herkomst is. Zo krijgen eiser en zijn zoon vanwege hun afkomst geen toegang tot de noodzakelijke medische zorg. Eisers hebben sinds de geboorte van hun zoon de medische zorg buiten Albanië moeten verkrijgen, in Duitsland en Frankrijk. Ter onderbouwing van de medische problematiek zijn de patiëntendossiers van eiser en zijn zoon en twee afspraakbrieven overgelegd.
In aanvulling op de rapporten waarnaar zij in de zienswijze hebben verwezen, hebben eisers zich nog op twee andere documenten beroepen. Het betreft een artikel van de Wereldbank van 17 mei 2018 en een Rapport van Freedom House: Nations in Transit 2018 – Albania, van 11 april 2018. Beide documenten beschrijven de positie van Roma in Albanië in het algemeen.
5. De rechtbank is van oordeel dat eisers er niet in zijn geslaagd om aannemelijk te maken dat Albanië voor hen wegens hun specifieke omstandigheden niet veilig is. Zoals verweerder in het bestreden besluit van eiser terecht heeft overwogen, is van belang dat eisers bij ontevredenheid over de zorg hun beklag hadden kunnen en moeten doen in Albanië. Eisers hebben niet aangetoond dat dit voor hen niet mogelijk was.
Uit het patiëntendossier van eiser blijkt overigens dat hij onlangs een ECG heeft overgelegd die hij niet lang geleden in Albanië heeft laten maken en dat hij in Albanië medicatie heeft gekregen.
6. Eisers stellen dat de medische problematiek ten onrechte niet is meegewogen als
relevant element, nu hun zoon vanwege zijn Roma-afkomst geen medische behandeling krijgt in Albanië. Verweerder heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat de medische problematiek van de zoon niet als afzonderlijk element is benoemd, maar wel is meegenomen in de beoordeling. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder. Overwogen wordt dat verweerder in de voornemens en in de bestreden besluiten aandacht heeft besteed aan de vraag of de ondervonden discriminatie dermate ernstig was, dat hun leven daardoor onhoudbaar is geworden. Het (blijvend) onthouden van medische behandeling van hun zoon vanwege het behoren tot de Roma-bevolkingsgroep, kan daarbij een relevant element zijn, maar eisers hebben dat niet aannemelijk gemaakt.
7. Eisers zijn van mening dat verweerder gezien de medische problematiek van eiser en zijn zoon ten onrechte geen onderzoek heeft laten doen door het Bureau Medische Advisering (BMA) en in afwachting daarvan geen uitstel van vertrek heeft verleend.
8. Ter zitting is gebleken dat niet in geschil is dat eiser en zijn zoon kunnen reizen. Vervolgens is de vraag aan de orde of er bij het achterwege blijven van medische behandeling op korte termijn een medische noodsituatie kan ontstaan. Uit de omstandigheid dat de zoon van eisers op 13 december 2018 een afspraak heeft met de kindercardioloog van het Beatrix-kinderziekenhuis, valt dit naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden.
Hetzelfde geldt voor eiser die op 5 november 2018 een afspraak had gepland met een cardioloog. Uit zijn patiëntendossier blijkt dat hij in Albanië al diverse medische klachten had en een ECG heeft overgelegd die in Albanië is gemaakt. In Nederland is hij verwezen naar de cardioloog voor de beoordeling van een opnieuw uitgevoerde ECG.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt bedoelde informatie geen concrete aanknopingspunten voor de aanname dat uitzetting naar Albanië bij één van eisers zal kunnen leiden tot een medische noodsituatie. Het betoog van eisers dat verweerder onderzoek door het BMA had moeten laten verrichten, wordt dan ook niet gevolgd.
9. Verweerder heeft de aanvragen terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Hieruit volgt dat verweerder ingevolge artikel 62, tweede lid, onder b, van de Vw bevoegd is aan eisers een vertrektermijn te onthouden. Dit betekent dat eisers Nederland onmiddellijk moeten verlaten. Op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw moet verweerder vervolgens een inreisverbod opleggen. In de door eisers genoemde persoonlijke omstandigheden heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien af te zien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
10. De beroepen zijn ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. J. Loonstra, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.