ECLI:NL:RBDHA:2018:13580

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
14 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3523
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering specifieke ondersteuning en instrumenten voor doelgroep indicatie banenafspraak onder de Participatiewet

Op 12 november 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Gouda. De zaak betreft de weigering van de gemeente om eiser in aanmerking te brengen voor specifieke ondersteuning en instrumenten die verbonden zijn aan de doelgroep indicatie banenafspraak, zoals bedoeld in de Participatiewet en de Re-integratieverordening Gouda 2015. Eiser, die sinds 2010 een bijstandsuitkering ontvangt, had eerder een aanvraag ingediend voor een Indicatie banenafspraak, maar deze was door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) afgewezen. Eiser heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.

In de procedure heeft eiser betoogd dat hij door zijn ziekte en gebreken niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen en dat zijn beperkingen minimaal zes maanden aanwezig zullen zijn. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beroepsgronden van eiser eerder zijn beoordeeld in een uitspraak van 5 september 2018, waarin werd geconcludeerd dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat eiser in staat is het minimumloon te verdienen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om daar nu anders over te oordelen, vooral omdat eiser zijn betoog niet nader heeft onderbouwd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder bij zijn beslissing moest afgaan op de eerdere beslissing van het Uwv, en dat er geen beoordelingsruimte was om anders te beslissen. Eiser heeft ter zitting aangegeven open te staan voor ondersteuning bij re-integratie, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit van verweerder in stand kan worden gelaten. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/3523

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 november 2018 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. A.E.M.C. Koudijs),
en

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: N.J. van Honk).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd eiser in aanmerking te brengen voor specifieke ondersteuning en instrumenten, die verbonden zijn aan de doelgroep indicatie banenafspraak als bedoeld in de Participatiewet (Pw) en de Re-integratieverordening Gouda 2015.
Bij besluit van 12 april 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard, onder aanvulling van de grondslag/motivering.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1
Eiser ontvangt een bijstandsuitkering sinds 2010 (met tussenpozen). Op eiser rusten de arbeids- en re-integratieverplichtingen ingevolge artikel 9 van de Pw.
1.2
De gemeente [plaats] heeft een aanvraag om een Indicatie banenafspraak ingediend voor eiser op grond van de Pw. Bij besluit van 15 augustus 2017 heeft het Uitvoerings-instituut werknemersverzekeringen (Uwv) deze aanvraag afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 februari 2018 is dit bezwaarschrift ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld bij deze rechtbank, geregistreerd onder nummer SGR 18/2011. Bij uitspraak van 5 september 2018 heeft deze rechtbank het beroep ongegrond verklaard. Eiser heeft ter zitting aangegeven dat hij voornemens is om tegen deze uitspraak hoger beroep in te stellen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder op grond van het besluit en het advies van het Uwv vastgesteld dat eiser niet tot de doelgroep banenafspraak behoort (en geen medische urenbeperking heeft). Verweerder heeft besloten dat eiser niet in aanmerking komt voor specifieke ondersteuning en instrumenten die verbonden zijn aan de doelgroep indicatie banenafspraak zoals beschreven in de Pw en de Re-integratieverordening Gouda 2015. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het daartegen ingediende bezwaarschrift ongegrond verklaard, en het primaire besluit gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering dat eiser geen aanspraak kan maken op de volgende instrumenten:
1. loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, van de Pw juncto artikel 21, eerste en tweede lid, van de Re-integratieverordening Gouda 2017 en artikel 8 van de Re-integratieregeling Gouda 2017 en tijdelijke jobcoaching als bedoeld in artikel 10da, van de Pw juncto artikel 6, eerste, tweede en derde lid, van de Re-integratieregeling Gouda 2017.
3. Eiser voert aan dat hij door zijn ziekte en of gebreken zulke beperkingen heeft dat hij niet in staat is het wettelijk minimumloon (WML) te verdienen. Eiser betoogt dat zijn beperkingen vanaf het moment van beoordeling nog minimaal 6 maanden aanwezig zullen zijn. Voorts is er geen vorm van ondersteuning (begeleiding of een voorzieningen) mogelijk waardoor hij alsnog het minimumloon kan verdienen.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. De beroepsgronden van eiser zijn eerder beoordeeld in de uitspraak van deze rechtbank van 5 september 2018, SGR 18/2011. De rechtbank heeft in die uitspraak geconcludeerd dat verweerder eiser op goede gronden in staat heeft geacht het WML te verdienen en dat eiser om die reden terecht niet in aanmerking is gebracht voor de Indicatie banenafspraak. De rechtbank ziet geen aanleiding daar nu anders over te oordelen, te meer daar eiser zijn betoog niet nader heeft onderbouwd.
6. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hij bij de bestreden beslissing af dient te gaan op de beslissing van het Uwv dat eiser niet tot doelgroep indicatie banenafspraak behoort. Verweerder heeft geen beoordelingsruimte om anders te beslissen. De rechtbank volgt verweerder daarin.
7. Ten aanzien van het betoog van eiser dat hem zo de ondersteuning (begeleiding of een voorziening) onthouden wordt die hij nodig heeft om alsnog het minimumloon te verdienen, heeft verweerder aangegeven dat eiser als bijstandsgerechtigde een werkcoach heeft die hem ondersteunt bij re-integratie activiteiten. Ter zitting heeft verweerder aanvullend te kennen gegeven dat het contact van de werkcoach met eiser tamelijk beperkt is geweest, maar dat er zorg voor zal worden gedragen dat met eiser actiever en frequenter contact zal worden opgenomen over de mogelijkheden van scholing en re-integratie. Eiser heeft ter zitting aangegeven daar zeker open voor te staan.
8. Gelet op het vorenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat het bestreden besluit van verweerder in stand kan worden gelaten.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.A.J. Overdijk, rechter, in aanwezigheid van A. Jansen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.