ECLI:NL:RBDHA:2018:13721

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
19 november 2018
Zaaknummer
18_3123
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en verzuimboete

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.M. Bothof, en de inspecteur van de Belastingdienst. Het betreft een beroep tegen de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en een opgelegde verzuimboete. Eiseres had in 2015 een auto, een Land Rover Discovery, geproduceerd, die in februari 2016 in Duitsland voor het eerst was toegelaten en in juni 2017 in Nederland te naam was gesteld. Eiseres ging bij de aangifte uit van het in 2015 geldende Bpm-tarief, terwijl de inspecteur het in 2016 geldende tarief toepaste, wat leidde tot een naheffingsaanslag van € 2.225. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht het tarief van 2016 had toegepast, omdat eiseres niet had aangetoond dat de auto in 2015 op kenteken was gezet. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking had op het bedrag aan te betalen belasting, en verminderde de naheffingsaanslag tot € 1.403. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002 en moest hij het betaalde griffierecht van € 338 vergoeden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van artikel 110 VWEU en dat artikel 16a van de Wet Bpm niet van toepassing was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 18/3123
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres], gevestigd te [plaats], eiseres(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 6 april 2018 op het bezwaar van eiseres tegen de naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) en de daarbij opgelegde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018.
Namens eiseres is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door R.C. van Brummelen en R.C. Genç.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze ziet op het bedrag aan te betalen belasting;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 1.403 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.002;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338 aan eiseres te vergoeden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op aangifte € 15.787 Bpm voldaan voor de registratie van een Land Rover Discovery (de auto). Zij is bij de berekening van dit bedrag uitgegaan van het in 2015 geldende tarief. De auto, die in 2015 is geproduceerd, is in Duitsland voor het eerst toegelaten op 10 februari 2016 en op 20 juni 2017 te naam gesteld in het Nederlandse kentekenregister.
2. Verweerder heeft de naheffingsaanslag ten bedrage van € 2.225 opgelegd omdat volgens hem het in 2016 geldende tarief van toepassing is.
3. In de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd en de verzuimboete vernietigd. Tevens is ter zake van de bezwaarfase een proceskostenvergoeding toegekend.
4. In geschil is of verweerder terecht het in 2016 geldende tarief heeft toegepast. Niet in geschil is dat verweerder is uitgegaan van een te laag bedrag aan afschrijving in verband met de tijd die is verstreken tussen de datum van de aangifte en de datum van de registratie van de auto (de extra leeftijdskorting). Reeds om die reden is het beroep gegrond en dient de naheffingsaanslag te worden verminderd tot een te betalen bedrag aan Bpm van € 1.403.
5. Eiseres heeft gewezen op een tiental andere Land Rover Discovery’s (de referentievoertuigen) met datum eerste toelating in de eerste twee maanden van 2016 waarbij het Bpm tarief van 2015 is toegepast. Verweerder heeft verklaard dat op grond van artikel 16a van de Wet Belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) voor de referentievoertuigen het in 2015 geldende tarief is toegepast. Eiseres stelt zich, onder verwijzing naar artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU), op het standpunt dat verweerder door artikel 16a van de Wet Bpm niet analoog toe te passen ten behoeve van de registratie van de auto, handelt in strijd met het Unierecht.
6. De rechtbank acht de verklaring van verweerder aannemelijk dat de referentievoertuigen op grond van artikel 16a Wet Bpm reeds in 2015 in het kentekenregister zijn ingeschreven zonder tenaamstelling en in 2016 op naam zijn gesteld. Het is vervolgens aan eiseres om aannemelijk te maken dat ook de auto reeds in 2015 op kenteken is gezet. Eiseres is daar niet in geslaagd. De enkele omstandigheid dat de auto reeds in 2015 is geproduceerd, brengt niet mee dat in dat jaar ook al een kenteken is afgegeven. De auto valt daarmee niet onder de regeling van artikel 16a van de Wet Bpm. Van handelen in strijd met artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) is daarom geen sprake. Verweerder is, met inachtneming van artikel 10b van de Wet Bpm, terecht uitgegaan van het tarief van 2016, zijnde het jaar van de datum eerste toelating in Duitsland (vgl. gerechtshof Den Haag 18 mei 2018, ECLI:NL:GHDHA:2018:1300).
7. Gelet op wat is overwogen bij 4. is het beroep gegrond.
8. Zoals ter zitting door verweerder is erkend, had de extra leeftijdskorting reeds bij de aanslagoplegging kunnen worden toegepast. De rechtbank ziet in de omstandigheid dat eiseres de extra leeftijdskorting pas in de beroepsfase ter sprake heeft gebracht dan ook geen aanleiding om een proceskostenvergoeding voor de beroepsfase achterwege te laten. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten en stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.