ECLI:NL:RBDHA:2018:13828

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3273
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaar tegen de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. Verzoekster had op 26 april 2018 een aanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op tijdelijke humanitaire gronden. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat uitzetting achterwege zou blijven totdat op het bezwaarschrift was beslist.

Tijdens de zitting op 6 november 2018 zijn zowel verzoekster als verweerder niet verschenen. De voorzieningenrechter overwoog dat, op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De voorzieningenrechter constateerde dat er geen geschil was over de uitzetting van verzoekster en besloot het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen. Dit houdt in dat de uitzetting van verzoekster werd verboden totdat er een beslissing op het bezwaarschrift was genomen.

Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 501,-, en werd het beroep op betalingsonmacht ten aanzien van het griffierecht gehonoreerd. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er kan geen hoger beroep tegen deze beslissing worden ingesteld.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/3273
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 november 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. M.L. Hoogendoorn),
tegen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.T.L. Reuser).

Procesverloop

Bij besluit van 26 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), onder de beperking ‘tijdelijke humanitaire gronden’, afgewezen.
Verzoekster tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het bezwaarschrift is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2018. Verzoekster is niet verschenen. Verweerder is, met voorafgaand bericht, ook niet verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Bij brief van 23 oktober 2018 heeft verweerder medegedeeld zich niet te verzetten tegen toewijzing van hetgeen in het verzoekschrift is verzocht.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat de werking van het primaire besluit ingevolge artikel 6:16 van de Awb in samenhang met artikel 73, tweede lid, van de Vw 2000 niet wordt geschorst, ook niet indien tegen dat besluit bezwaar is gemaakt. Tevens overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder ingevolge de Awb noch de Vw 2000 zelf de bevoegdheid heeft de rechtsgevolgen van het primaire besluit – met de aanzegging aan verzoekster Nederland te verlaten – op te schorten.
4. Nu tussen partijen niet in geschil is dat van uitzetting van verzoekster behoort te worden afgezien, bestaat aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen en uitzetting te verbieden totdat op het bezwaarschrift is beslist.
5. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 501,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
6. Aan verzoekster is bij brief van 24 juli 2018 medegedeeld dat de voorzieningenrechter vooralsnog afziet van het heffen van griffierecht. Het beroep op betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht wordt hierbij definitief gehonoreerd.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- verbiedt verweerder verzoekster uit Nederland te verwijderen totdat op het bezwaarschrift is beslist;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 501,-.
De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.