ECLI:NL:RBDHA:2018:13829

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3579 & AWB 18/7077
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en ongegrondverklaring beroep inzake intrekking verblijfsvergunning regulier

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening en een beroep tegen de intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De verzoeker, een Tunesische man, had eerder een verblijfsvergunning gekregen op basis van zijn gezinsband met zijn echtgenote. Echter, op 19 april 2018 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat de feitelijke gezinsband met de echtgenote was verbroken. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker en zijn echtgenote sinds 5 maart 2018 niet meer samenwonen, wat betekent dat de voorwaarden voor de verblijfsvergunning niet meer worden nageleefd. Tijdens de zitting op 6 november 2018 zijn beide partijen niet verschenen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat nader onderzoek niet nodig was en heeft op basis van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zowel het verzoek om voorlopige voorziening als het beroep ongegrond verklaard. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beroepsgronden van de verzoeker een herhaling zijn van hetgeen eerder in de bezwaarfase naar voren is gebracht en dat er geen nieuwe argumenten zijn aangedragen die de intrekking van de vergunning zouden kunnen weerleggen.

De uitspraak is openbaar gedaan en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/3579 & AWB 18/7077
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 november 2018 op het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Alam-Khan),
tegen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H.T.L. Reuser).

Procesverloop

Bij besluit van 19 april 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingetrokken met terugwerkende kracht met ingang van 5 maart 2018.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Voordat een zitting heeft plaatsgevonden, heeft verweerder bij besluit van 28 augustus 2018 (het bestreden besluit) het bezwaar van verzoeker ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, zodat het verzoek om een voorlopige voorziening gelijk wordt gesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2018. Partijen zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening maar ook op het beroep.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1976 en heeft de Tunesische nationaliteit. Bij besluit van 4 september 2017 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor verblijf als gezinslid bij zijn echtgenote [persoon X], met ingang van 22 augustus 2017 en geldig tot 22 augustus 2017.
3. Verweerder heeft de aan verzoeker verleende verblijfsvergunning met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat niet meer wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. Op 7 maart 2018 heeft verweerder een meldingsformulier van mevrouw [persoon X] ontvangen, waarin zij heeft verklaard dat de feitelijke gezinsband met verzoeker is verbroken en dat zij sinds 5 maart 2018 niet meer met elkaar samenwonen.
4. Verzoeker kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft hiertoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Verzoeker voert aan dat hij drie jaar en zeven maanden geldig verblijf heeft gehad maar al bijna zes jaar, waarvan vijf jaar met zijn partner, in Nederland verblijft. Om die reden kan de aan hem verleende verblijfsvergunning niet zomaar worden ingetrokken. Het bestreden besluit is volgens verzoeker dan ook in strijd met het zorgvuldigheids- en rechtszekerheidsbeginsel en kan hierom niet in stand blijven.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De voorzieningenrechter stelt voorop dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingevolge artikel 19 van de Vw 2000 in samenhang met artikel 18, eerste lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000 kan worden ingetrokken indien niet wordt voldaan aan de beperking waaronder de vergunning is verleend. Tussen partijen is niet in geschil dat de relatie tussen verzoeker en zijn echtgenote is verbroken en dat zij sinds 15 maart 2018 niet meer op hetzelfde adres wonen. Derhalve voldoet verzoeker niet langer aan de beperking, te weten verblijf als gezinslid bij zijn echtgenote [persoon X], waardoor verweerder de aan hem verleende vergunning heeft kunnen intrekken.
7. De voorzieningenrechter overweegt dat de gronden die verzoeker in beroep heeft aangevoerd een herhaling zijn van hetgeen hij reeds in de bezwaarfase naar voren heeft gebracht. In het bestreden besluit is verweerder ingegaan op de door verzoeker aangevoerde gronden in bezwaar. Nu verzoeker niet nader heeft gemotiveerd in welke zin verweerder in zijn reactie hierop tekort is geschoten, kunnen zijn beroepsgronden reeds hierom niet slagen.
8. Nu nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Awb ongegrond verklaard.
9. Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover daarbij op het beroep is beslist, kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.