ECLI:NL:RBDHA:2018:13833

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 november 2018
Publicatiedatum
21 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 4534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in het kader van bezwaar tegen afwijzing verblijfsvergunning

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 november 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag was door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, omdat verzoekster niet beschikte over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en niet vrijgesteld was van het mvv-vereiste. Verzoekster, geboren in 1949 en van Russische nationaliteit, had bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaarschrift was beslist.

Tijdens de zitting op 6 november 2018 was verzoekster aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde, terwijl de verweerder niet verscheen. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoekster een spoedeisend belang had bij het treffen van de gevraagde voorziening, aangezien zij niet rechtmatig in Nederland verbleef en uitzetting dreigde. De rechter benadrukte dat het oordeel voorlopig van aard was en niet bindend in een eventuele bodemprocedure.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoekster een redelijke kans van slagen had, vooral gezien de medische informatie die zij had ingediend. De rechter oordeelde dat het belang van verzoekster om in Nederland te blijven, zwaarder woog dan het belang van de staat bij directe uitzetting. Daarom werd het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat verzoekster in Nederland mocht blijven totdat er een beslissing op haar bezwaar was genomen. De rechter besloot echter geen kostenvergoeding toe te kennen aan verzoekster, omdat zij haar medische stukken pas in bezwaar had ingediend en niet bij de aanvraag.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/4534
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 november 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekster], verzoekster, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
tegen

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. van Velzen).

Procesverloop

Bij besluit van 22 mei 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met als doel ‘familieleven op grond van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM)’, afgewezen.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt dat uitzetting achterwege blijft, totdat op het bezwaarschrift is beslist.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2018
.Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
2. Verzoekster heeft een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorziening, nu zij niet rechtmatig meer in Nederland verblijft en uit Nederland kan worden verwijderd.
3. Bij de beoordeling acht de voorzieningenrechter van belang of het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag een redelijke kans van slagen heeft.
4. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] 1949 en heeft de Russische nationaliteit. Verzoekster heeft op 22 januari 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat verzoekster niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en ook niet is vrijgesteld van het mvv-vereiste. Zo komt verzoekster niet in aanmerking voor een vrijstelling omdat zij wegens haar medische klachten niet kan reizen. Verder is de uitzetting van verzoekster niet in strijd met artikel 8 van het EVRM, zodat verzoekster ook niet op die grond voor vrijstelling in aanmerking komt. Het tegenwerpen van het mvv-vereiste is ook niet onredelijk hard voor verzoekster.
6. Verzoekster kan zich niet verenigen met het primaire besluit en heeft hiertoe onder meer aangevoerd dat zij thans wel voldoende medische informatie heeft ingebracht, zodat verweerder alsnog het Bureau Medische Advisering om advies dient te vragen om te beoordelen of zij vanwege haar medische klachten al dan niet kan reizen.
7. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
8. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster in bezwaar diverse stukken omtrent haar medische gesteldheid heeft ingebracht en dat verweerder in het verweerschrift heeft aangegeven dat verzoekster in de gelegenheid zal worden gesteld om een volledig medisch dossier te overleggen. Gelet hierop kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand worden geconcludeerd dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen heeft. Verweerder dient in het kader van de volledige heroverweging de door verzoekster overgelegde stukken te betrekken bij de beoordeling van het bezwaar. Daarbij is van belang dat verzoekster heeft aangegeven dit als compleet medisch dossier te zullen aanleveren, inclusief een nieuwe toestemmingsverklaring en bijlage omtrent de medische situatie, omdat de geldigheid hiervan verstreken is.
Bij deze stand van zaken dient het belang van verzoekster, dat gediend is met het hier te lande mogen afwachten van een besluit op haar bezwaarschrift, zwaarder te wegen dan het belang van verweerder bij de directe uitzetting van verzoekster.
9. Om die reden wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe.
10. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs heeft moeten maken, nu verzoekster de door haar ingebrachte stukken eerst in bezwaar heeft overgelegd en niet reeds bij indiening van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de rechtbank wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe.
De uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 november 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.