ECLI:NL:RBDHA:2018:13836

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 oktober 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
NL18.18360 en NL18.18361
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Turks-Koerdisch HDP-lid wegens onvoldoende bewijs van vervolging door Turkse autoriteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 oktober 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Turkse asielzoeker, die lid is van de Koerdische politieke partij HDP. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eiser over zijn lidmaatschap en activiteiten voor de HDP geloofwaardig waren, maar dat er onvoldoende bewijs was dat hij daadwerkelijk bekend was bij de Turkse autoriteiten of dat hij te vrezen had voor vervolging. De eiser had eerder in België verbleven en was sinds 2014 actief lid van de HDP. Hij stelde dat hij bedreigd was door de Turkse autoriteiten vanwege zijn politieke activiteiten, maar de rechtbank vond dat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij in de negatieve belangstelling stond van deze autoriteiten. De rechtbank volgde het standpunt van de verweerder dat de situatie in Turkije niet zodanig was dat ieder actief lid van de HDP automatisch te vrezen had voor vervolging. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun persoonlijke vrees voor vervolging aannemelijk te maken, en dat het aan hen is om met objectieve informatie te onderbouwen dat zij behoren tot een risicogroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.18360 (bodem) en NL18.18361 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[de persoon 1] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Arslan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. Bicer).

ProcesverloopMet het besluit van 5 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en om een voorlopige voorziening verzocht.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van de voorlopige voorziening (NL18.18361), plaatsgevonden op 18 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Mohamad Ali. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is van Turkse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1974.
1.2.
Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in Turkije vreest als lid van de Koerdische politieke partij HDP opgepakt te worden. Eiser heeft van 2005 tot december 2014 in België verbleven. Vanaf december 2014 is hij actief lid is van de HDP. Hij was lid van de [commissie] , nam deel aan demonstraties en bijeenkomsten, hielp mee om deze in goede banen te leiden en benaderde mensen tijdens de verkiezingscampagne. Op 5 juni 2015 was eiser aanwezig bij een verkiezingsbijeenkomst in [plaats] waar een aanslag plaatsvond. Op 23 of 24 augustus 2018 is eiser in [plaats] staande gehouden door twee agenten in burger die hem hebben bedreigd en gezegd om te stoppen met de activiteiten voor HDP. Vanwege deze bedreiging heeft eiser besloten het land te verlaten.
Het bestreden besluit
2.
2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- nationaliteit, identiteit en herkomst;
- lidmaatschap en activiteiten voor HDP;
- aanslagen in 2015;
- bedreiging op 23 of 24 augustus 2018 bij het [gebouw] van de HDP;
- informatie van/over eiser op sociale media.
2.2.
Verweerder heeft de nationaliteit, identiteit en herkomst geloofwaardig geacht, omdat eiser een echt bevonden Turkse identiteitskaart heeft overgelegd. Verweerder heeft het lidmaatschap en de activiteiten voor de HDP, de aanslag op de verkiezingsbijeenkomst in 2015 en de informatie van en over eiser op sociale media heeft verweerder geloofwaardig geacht. Verweerder heeft echter niet geloofwaardig geacht dat eiser bij de Turkse autoriteiten bekend was in verband met zijn politieke activiteiten en evenmin dat hij op 23 of 24 augustus bij het [gebouw] van de HDP is bedreigd, omdat hij hierover wisselend of tegenstrijdig heeft verklaard. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.3.
Eiser heeft bij het eerste gehoor verklaard dat hij zijn paspoort heeft weggegooid op de luchthaven Schiphol, omdat hij bang was dat hij teruggestuurd zou worden naar zijn land van herkomst. Verweerder heeft daarom de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31 Vw in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
2.4.
Omdat verweerder eisers asielaanvraag heeft afgewezen als kennelijk ongegrond met toepassing van de grensprocedure, is eiser de toegang geweigerd. Op grond van artikel 3, zesde lid, van de Vw geldt het bestreden besluit tevens als een besluit tot weigering van de toegang tot Nederland op grond van artikel 14 van de Schengengrenscode [1] . Verweerder heeft ook bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Standpunt eiser
3. Eiser voert hiertegen – samengevat – het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte de verklaringen over de bedreiging niet geloofwaardig geacht. Uit de door eiser overgelegde bronnen volgt een beeld dat er een heksenjacht wordt gevoerd ten aanzien van de HDP en dat dit niet alleen geldt voor prominente leden, maar ook voor actieve leden. Eiser heeft daarom als Koerdisch politieke activist/opposant/actief HDP-lid te vrezen voor vervolging dan wel behandeling of bestraffing in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] . Ten slotte had verweerder naar aanleiding van de overgelegde bronnen moeten onderzoeken of Koerdische politieke activisten/opposanten/actief HDP-leden aangewezen moeten worden als risicogroep dan wel kwetsbare minderheidsgroep. Verweerder heeft hiervoor niet kunnen volstaan met een enkele verwijzing naar het landgebonden beleid in paragraaf C7/28 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
Beoordeling door de rechtbank
4.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet wisselend of tegenstrijdig heeft verklaard over de bedreiging op 23 of 24 augustus 2018. In het nader gehoor heeft hij op de vraag of hij voor het [gebouw] is aangehouden geantwoord: “Als je het [gebouw] verlaat, ga je linksaf om naar de hoofdweg te lopen, daar stond mijn auto geparkeerd, ik wilde de auto pakken en naar huis gaan. Bijna altijd staat daar een politieauto, ze maken ook foto’s van mensen die het [gebouw] verlaten.” [3] Even later heeft eiser verklaard: “De politie staat ergens geparkeerd waar ze het gebouw in de gaten kunnen houden. Maar waar ze mij staande hebben gehouden, was een beetje naar beneden.” [4] In het aanvullend gehoor heeft eiser gelijkluidend verklaard. [5] Eiser heeft op de zitting nog verduidelijkt dat het [gebouw] in de [wijk] ligt aan de [straat] , zodat ook hierin geen tegenstrijdigheden liggen.
4.2.
Verweerder heeft desalniettemin het element niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht, omdat eiser de datum waarop de bedreiging plaatsgevonden zou hebben niet kan noemen en evenmin welke dag van de week het was. Dit terwijl de bedreiging naar eigen zeggen de reden voor eisers vertrek, ruim twee weken later, uit Turkije is geweest. De rechtbank volgt verweerder ook in zijn standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in verband met zijn politieke activiteiten bekend is bij de Turkse autoriteiten. Hij heeft daarover in het nader gehoor verklaard dat hij dat niet weet [6] , maar daarna in de correcties en aanvullingen dat de Turkse overheid bij elke demonstratie, bijeenkomst, meeting en persverklaring opnames maakt van de deelnemers en organisatoren en dat hij wel degelijk bekend was. Verweerder heeft daarbij ook kunnen betrekken dat eiser allerlei foto’s heeft overgelegd van HDP-bijeenkomsten en Newrozfeesten, maar geen enkele foto van deelname aan protestmarsen in Turkije en dat eiser hiervoor ook geen verklaring heeft kunnen geven. [7]
4.3.
De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eiser op grond van zijn verklaringen niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Uit de door verweerder onderzochte landeninformatie blijkt dat met zorg wordt gekeken naar de situatie in Turkije, echter met verweerder ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat eiser daadwerkelijk in de negatieve belangstelling staat van de Turkse autoriteiten en daarom voor hen te vrezen heeft. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat niet is gebleken dat eiser wordt gezocht of als lid van de HDP hierdoor problemen heeft ondervonden. Eiser heeft bij de demonstraties een geringe rol vervuld. Uit de door eiser overgelegde documenten en rapporten blijkt dat vooral hogergeplaatste partijleden problemen ondervinden. Ten slotte heeft verweerder er in dit kader terecht op gewezen dat uit eisers verklaringen blijkt dat zijn leidinggevende, [de persoon 2] , nog steeds [functie] is in zijn district en dat daarom niet valt in te zien dat eiser als uitvoerend lid wel problemen heeft te verwachten.
5. De rechtbank volgt dus niet de stelling van eiser dat ieder actief HDP-lid, zoals hij is geweest, te vrezen heeft voor de Turkse autoriteiten. Daarbij wordt overwogen, dat het niet aan verweerder is aan te tonen dat actieve leden geen gevaar lopen – zoals eiser heeft aangevoerd – maar dat het aan eiser is om zijn persoonlijke vrees voor vervolging aannemelijk te maken. Verweerder heeft verwezen naar verschillende landeninformatie, waaronder het UK Home Office report [8] . Hieruit blijkt weliswaar dat niet alleen prominente leden van de HDP maar soms ook andere leden vanwege het verrichten van politieke activiteiten problemen kunnen ondervinden, maar voor het standpunt dat ieder actief HDP-lid moet vrezen voor een behandeling door de Turkse autoriteiten die in strijd komt met artikel 3 EVRM, is in deze landeninformatie naar het oordeel van de rechtbank geen steun te vinden. Dit geldt ook voor de door eiser overgelegde berichten. In het UK Home Office report wordt eveneens opgemerkt dat bij HDP-leden moet worden gekeken naar de individuele omstandigheden en diverse risicofactoren, wat in het geval van eiser ook is gebeurd.
6. De rechtbank volgt evenmin de stelling van eiser dat HDP-leden moeten worden aangewezen als risicogroep in de zin van paragraaf C2/3.2 van de Vc dan wel kwetsbare minderheidsgroepering in de zin van paragraaf C2/3.3 van de Vc. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de HDP in het landgebonden beleid ten aanzien van Turkije niet als risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep wordt genoemd en dat het aan eiser is met informatie uit objectieve bronnen te onderbouwen dat dit ten onrechte is. Verweerder heeft de in dat kader door eiser overgelegde rapporten onvoldoende kunnen achten om het beleid aan te passen. Eiser heeft een groot aantal documenten overgelegd, maar onvoldoende concreet gemaakt waaruit blijkt dat sprake is van vervolging van HDP-leden in de zin van het Vluchtelingenverdrag of van mensenrechtenschendingen in de zin van artikel 3 van het EVRM.
7. Omdat eiser zich op de luchthaven Schiphol heeft ontdaan van zijn paspoort, heeft verweerder de aanvraag op goede gronden afgewezen als kennelijk ongegrond.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Omdat de rechtbank vandaag op het beroep heeft beslist, is er geen aanleiding voor een voorlopige voorziening.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
in de zaak geregistreerd onder nummer NL18.18360:
- verklaart het beroep ongegrond;
in de zaak geregistreerd onder nummer NL18.18361:
- wijst het verzoek af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Kalse-Spoon, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 2016/399 van 9 maart 2016.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Nader gehoor, p. 15.
4.Nader gehoor, p. 16.
5.Aanvullend gehoor, p. 19 en 20.
6.Nader gehoor, p. 14.
7.Aanvullend gehoor, p. 17.
8.UK Home Office report Country policy and information note: Kurdish political parties, Turkey, August 2018.