4.3.De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat eiser op grond van zijn verklaringen niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Uit de door verweerder onderzochte landeninformatie blijkt dat met zorg wordt gekeken naar de situatie in Turkije, echter met verweerder ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat eiser daadwerkelijk in de negatieve belangstelling staat van de Turkse autoriteiten en daarom voor hen te vrezen heeft. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat niet is gebleken dat eiser wordt gezocht of als lid van de HDP hierdoor problemen heeft ondervonden. Eiser heeft bij de demonstraties een geringe rol vervuld. Uit de door eiser overgelegde documenten en rapporten blijkt dat vooral hogergeplaatste partijleden problemen ondervinden. Ten slotte heeft verweerder er in dit kader terecht op gewezen dat uit eisers verklaringen blijkt dat zijn leidinggevende, [de persoon 2] , nog steeds [functie] is in zijn district en dat daarom niet valt in te zien dat eiser als uitvoerend lid wel problemen heeft te verwachten.
5. De rechtbank volgt dus niet de stelling van eiser dat ieder actief HDP-lid, zoals hij is geweest, te vrezen heeft voor de Turkse autoriteiten. Daarbij wordt overwogen, dat het niet aan verweerder is aan te tonen dat actieve leden geen gevaar lopen – zoals eiser heeft aangevoerd – maar dat het aan eiser is om zijn persoonlijke vrees voor vervolging aannemelijk te maken. Verweerder heeft verwezen naar verschillende landeninformatie, waaronder het UK Home Office report. Hieruit blijkt weliswaar dat niet alleen prominente leden van de HDP maar soms ook andere leden vanwege het verrichten van politieke activiteiten problemen kunnen ondervinden, maar voor het standpunt dat ieder actief HDP-lid moet vrezen voor een behandeling door de Turkse autoriteiten die in strijd komt met artikel 3 EVRM, is in deze landeninformatie naar het oordeel van de rechtbank geen steun te vinden. Dit geldt ook voor de door eiser overgelegde berichten. In het UK Home Office report wordt eveneens opgemerkt dat bij HDP-leden moet worden gekeken naar de individuele omstandigheden en diverse risicofactoren, wat in het geval van eiser ook is gebeurd.
6. De rechtbank volgt evenmin de stelling van eiser dat HDP-leden moeten worden aangewezen als risicogroep in de zin van paragraaf C2/3.2 van de Vc dan wel kwetsbare minderheidsgroepering in de zin van paragraaf C2/3.3 van de Vc. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat de HDP in het landgebonden beleid ten aanzien van Turkije niet als risicogroep of kwetsbare minderheidsgroep wordt genoemd en dat het aan eiser is met informatie uit objectieve bronnen te onderbouwen dat dit ten onrechte is. Verweerder heeft de in dat kader door eiser overgelegde rapporten onvoldoende kunnen achten om het beleid aan te passen. Eiser heeft een groot aantal documenten overgelegd, maar onvoldoende concreet gemaakt waaruit blijkt dat sprake is van vervolging van HDP-leden in de zin van het Vluchtelingenverdrag of van mensenrechtenschendingen in de zin van artikel 3 van het EVRM.
7. Omdat eiser zich op de luchthaven Schiphol heeft ontdaan van zijn paspoort, heeft verweerder de aanvraag op goede gronden afgewezen als kennelijk ongegrond.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Omdat de rechtbank vandaag op het beroep heeft beslist, is er geen aanleiding voor een voorlopige voorziening.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.