ECLI:NL:RBDHA:2018:13857

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
C/09/548780 / HA ZA 18-232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap; beoordeling van de werkzaamheden van de executeur en de betrokkenheid van erfgenamen

In deze zaak gaat het om de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, die op [datum] 2016 is overleden. Bij testament heeft zij [A sr.] en [gedaagde] benoemd tot erfgenamen en [gedaagde] tot executeur. Na het overlijden heeft [A sr.] aan [gedaagde] verzocht om de nalatenschap af te wikkelen, maar er ontstonden geschillen over de afhandeling. [A sr.] en [eiseres] hebben [gedaagde] aangeklaagd voor het niet tijdig opstellen van een boedelbeschrijving en het niet voldoen aan zijn verplichtingen als executeur. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] in gebreke is gebleven en heeft hem veroordeeld tot het voldoen van een bedrag aan de nalatenschap. De rechtbank heeft de eindafrekening van [gedaagde] beoordeeld en verschillende posten besproken, waaronder de saldi van bankrekeningen, contante opnamen en kosten voor huur. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdeling van de nalatenschap vastgesteld, waarbij [A sr.] een groter deel toekomt dan [gedaagde]. De rechtbank heeft ook de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/548780 / HA ZA 18-232
Vonnis van 21 november 2018
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] , in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van
[erflaatster],
advocaat: mr. A.T. Bakker te Driebergen-Rijsenburg,
eiseres,
TEGEN
[gedaagde]te [plaats 2]
,
advocaat: mr. W.H. Benard te Dordrecht,
gedaagde,
waarin zich aan de zijde van eiseres heeft gevoegd:
[A sr.]te [plaats 3]
,
gevoegde partij,
advocaat mr. A.T. Bakker te Driebergen-Rijsenburg.
Partijen zullen hierna respectievelijk ‘ [eiseres] ’, ‘ [gedaagde] ’ en ‘ [A sr.] ’ genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 februari 2018, met 21 producties;
  • de conclusie van antwoord, met 2 producties;
  • het tussenvonnis van 2 mei 2018, waarin een comparitie van partijen is gelast;
  • de akte uitlating aan de zijde van [eiseres] van 30 augustus 2018;
  • de brief van 10 september 2018 van de zijde van [gedaagde] , met producties 3 en 4, voorzien van een toelichting;
  • de incidentele conclusie tot voeging van de zijde van [A sr.] ;
  • het proces-verbaal van comparitie van 9 oktober 2018.
1.2.
Ter gelegenheid van de comparitie van partijen is [A sr.] toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van [eiseres] .
1.3.
Het proces-verbaal van comparitie is buiten aanwezigheid van partijen opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld correcties van feitelijke aard per brief aan de rechtbank kenbaar te maken. Zij hebben van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.
1.4.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [datum] 2016 is overleden [erflaatster] , hierna ‘erflaatster’. Bij testament van 10 februari 2012 heeft erflaatster [A sr.] (haar broer) en [gedaagde] respectievelijk voor 75% en voor 25% tot erfgenamen van haar nalatenschap benoemd. Ook heeft zij [gedaagde] benoemd tot executeur van de nalatenschap.
2.2.
De vader van [gedaagde] is in 1979 gaan samenwonen met erflaatster. In zijn testament van 19 mei 1987 heeft hij erflaatster tot zijn enige erfgename benoemd. [gedaagde] beschouwde erflaatster als zijn (stief)moeder. Na het overlijden van zijn vader op 26 oktober 2009 is het contact tussen erflaatster en [gedaagde] in stand gebleven.
2.3.
[A sr.] en [gedaagde] hebben de nalatenschap van erflaatster zuiver aanvaard en [gedaagde] heeft tevens zijn benoeming tot executeur aanvaard.
2.4.
Bij brief van 6 september 2016 heeft [A sr.] – voor zover hier van belang en samengevat – aan [gedaagde] meegedeeld dat het tijd werd de nalatenschap van erflaatster af te wikkelen, dat [gedaagde] de huur van de woning van erflaatster moest opzeggen en dat hij een compleet financieel overzicht met betrekking tot de nalatenschap moest verstrekken. Daarbij maakte [A sr.] tevens aanspraak op afgifte van de handtas, een aantal sieraden en verfraaiingen van de inrichting van de woning van erflaatster, althans op de verkoop daarvan. Ten slotte vroeg [A sr.] aan [gedaagde] om een voorstel te doen om een en ander op korte termijn – ook bij de notaris – af te handelen.
2.5.
Op 8 september 2016 heeft [eiseres] via een WhatsAppbericht aan [gedaagde] gevraagd wanneer zij een kast uit de woning van erflaatster kon komen ophalen. [gedaagde] deelde hierop, eveneens via een WhatsAppbericht van 8 september 2016, aan [eiseres] mee dat hij een brief van [A sr.] heeft ontvangen, dat erflaatster hem al gewaarschuwd had en hem op het hart had gedrukt rustig aan te doen, dat zij zou zorgen voor voldoende saldo op de rekeningen om een jaar te kunnen overbruggen en dat [gedaagde] van plan was zich daaraan te houden. In een later bericht van dezelfde datum deelde [gedaagde] aan [eiseres] mee dat de notaris hem heeft verteld dat de gemiddelde afhandeling van een nalatenschap achttien maanden in beslag neemt.
2.6.
Notaris [de notaris] te [plaats 4] heeft [gedaagde] bij brief van 13 oktober 2016 (samengevat) verzocht om per omgaande een boedelbeschrijving te verstrekken en om [eiseres] en [A sr.] in de gelegenheid te stellen om persoonlijke spullen van erflaatster uit de woning van erflaatster op te halen, zodat de huur kon worden opgezegd en de afwikkeling van de nalatenschap binnen een jaar na het overlijden van erflaatster kon plaatvinden. Dit was volgens de notaris een gebruikelijke termijn.
2.7.
Naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoekschrift van [A sr.] heeft de kantonrechter in deze rechtbank [gedaagde] bij beschikking van 24 mei 2017 ontslagen als executeur van de nalatenschap van erflaatster, onder meer omdat hij heeft nagelaten om tijdig een boedelbeschrijving op te stellen. De kantonrechter heeft [eiseres] bij dezelfde beschikking benoemd tot opvolgend executeur. Daarbij is tevens bepaald dat [gedaagde] de roerende zaken en administratieve bescheiden met betrekking tot de nalatenschap in het beheer van [eiseres] diende te brengen en dat hij binnen vier weken rekening en verantwoording diende af te leggen.
2.8.
Omdat [gedaagde] in gebreke bleef met de naleving van de in 2.7. genoemde beschikking van de kantonrechter, hebben [eiseres] en [A sr.] een kort geding aangespannen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Bij vonnis van 10 augustus 2017 is [gedaagde] veroordeeld tot nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de beschikking van de kantonrechter, voor zover het betreft het in het beheer van [eiseres] brengen van administratieve bescheiden. Tevens is [gedaagde] veroordeeld tot het in het bezit van [eiseres] brengen van de as van erflaatster. [gedaagde] moest aan beide veroordelingen op straffe van een dwangsom binnen twee weken voldoen.
2.9.
Op 22 augustus 2017 heeft [gedaagde] een ‘eindafrekening’ opgesteld, die als productie 6 bij de dagvaarding is overgelegd (hierna de eindafrekening van [gedaagde] of zijn eindafrekening). Van de zijde van [eiseres] zijn daarover op 18 oktober 2017 vragen gesteld.
2.10.
Omdat een reactie van [gedaagde] uitbleef, heeft de advocaat van [eiseres] en [A sr.] door middel van een e-mailbericht van 1 december 2017 de onderhavige procedure aan [gedaagde] aangekondigd. Deze aankondiging is herhaald in een brief van 29 januari 2018, waarin aan [gedaagde] tevens is meegedeeld dat [eiseres] en [A sr.] zich op het standpunt stellen dat [gedaagde] de belangen van [A sr.] heeft geschaad door zich sommen geld toe te eigenen en door de kosten onnodig hoog op te laten lopen. Tevens is aan [gedaagde] meegedeeld dat gebleken is dat hij voor het overlijden van erflaatster in totaal een bedrag van € 52.000,-- van haar heeft ontvangen, waarover hij geen verantwoording heeft afgelegd. [gedaagde] is daarom verzocht dit bedrag per omgaande op de ervenrekening te storten.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] en [A sr.] vorderen – samengevat – (i) de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van € 96.445,33, dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag, aan de nalatenschap en (ii)
primairde vaststelling van de verdeling van de nalatenschap, waarbij aan [A sr.] een bedrag van € 72.334,-- en aan [gedaagde] een bedrag van € 24.111,33 toekomt, dan wel (iii)
subsidiairde vaststelling van de verdeling in goede justitie, (iv) een en ander met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
3.2.
Zij leggen het volgende aan hun vorderingen ten grondslag. [gedaagde] heeft geweigerd volledige tekst en uitleg te geven in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster. Hij heeft ook geen antwoord gegeven op de vragen die [eiseres] naar aanleiding van zijn eindafrekening heeft gesteld. [eiseres] en [A sr.] kunnen dan ook niet anders dan concluderen dat [gedaagde] zichzelf ten onrechte gelden uit de nalatenschap heeft toegeëigend en dat zijn eindafrekening onjuistheden bevat. Volgens [eiseres] en [A sr.] dient de eindafrekening van [gedaagde] op een aantal punten te worden gecorrigeerd. Deze punten zullen hierna onder de beoordeling worden weergegeven. [eiseres] en [A sr.] zijn van mening dat [gedaagde] het gevorderde bedrag aan de nalatenschap dient te voldoen en dat de verdeling van de nalatenschap vervolgens dienovereenkomstig, althans in goede justitie, dient te worden vastgesteld.
3.3.
[gedaagde] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

bevoegdheid executeur

4.1.
[gedaagde] heeft allereerst betwist dat [eiseres] bevoegd is om vorderingen in te stellen tegen [gedaagde] . Volgens [gedaagde] is het beheer van de nalatenschap van [eiseres] als executeur geëindigd, nu zij in het kader van de afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster geen taken meer behoeft uit te voeren.
[eiseres] heeft deze stelling gemotiveerd betwist. Zij heeft in dat verband verwezen naar artikel 4:149 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waarin (samengevat) is bepaald dat de taak van de executeur eindigt (a) wanneer hij zijn werkzaamheden als zodanig heeft voltooid; (b) door tijdverloop, indien hij voor een bepaalde tijd was benoemd; (c) door zijn dood, zijn toelating tot de schuldsaneringsregeling, zijn faillissement of zijn ondercuratelestelling; (d) wanneer de nalatenschap moet worden vereffend, (e) in de bij de uiterste wil bepaalde gevallen en (f) door ontslag door de kantonrechter. Gesteld noch gebleken is dat zich hier de hiervoor onder (a) tot en met (f) omschreven situaties voordoen.
4.2.
[eiseres] vordert in deze procedure onder meer de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een bedrag aan de boedel. Als executeur is [eiseres] bij uitsluiting van anderen belast met het beheer van de boedel. Daartoe behoort onder meer het innen van openstaande vorderingen. Zij is dan ook bevoegd deze vordering tegen [gedaagde] in te stellen.
4.3.
De executeur is niet bevoegd de verdeling van de nalatenschap te vorderen en ten aanzien van dit gedeelte van de vordering is [eiseres] inderdaad niet ontvankelijk. Nu [A sr.] zich echter heeft gevoegd in de procedure aan de zijde van [eiseres] en hij als erfgenaam wel bevoegd is tot het instellen van de vordering tot verdeling van de nalatenschap, kan de rechtbank ook deze vordering beoordelen.
verdeling nalatenschap
4.4.
Tussen partijen is in geschil in hoeverre [gedaagde] nog gehouden is bedragen aan de nalatenschap te voldoen, voordat de nalatenschap van erflaatster tussen de erfgenamen kan worden verdeeld. De rechtbank zal bij de beoordeling – net als partijen – de eindafrekening van [gedaagde] tot uitgangspunt nemen en beoordelen of hierop nog correcties dienen te worden uitgevoerd. Daartoe zal de rechtbank de door [eiseres] in de inleidende dagvaarding genoemde posten hierna puntsgewijs bespreken.
saldi bankrekeningen ING
4.5.
Tussen partijen is niet in geschil dat in de eindafrekening van [gedaagde] is opgenomen dat op de ING bankrekeningen van erflaatster ten tijde van haar overlijden een bedrag stond van € 4.902,90 (€ 2.763,45 plus € 2.139,45).
saldi bankrekeningen ABN AMRO
4.6.
Tussen partijen staat vast dat de saldi van de bankrekeningen bij ABN AMRO eindigend op [nummer 1] en [nummer 2] , anders dan op de eindafrekening van [gedaagde] is vermeld, op het moment van het overlijden van erflaatster in totaal € 12.344,53 bedroegen. Partijen verschillen echter van mening over de wijze waarop dit bedrag tussen hen verdeeld dient te worden. In de conclusie van antwoord heeft [gedaagde] aangevoerd dat hij erfgenaam was in de nalatenschap van zijn vader, dat de saldi op diens bankrekeningen na diens overlijden niet zijn verdeeld en dat hij daarom nog recht heeft op de helft van de saldi per datum overlijden erflaatster. Dit was hij met erflaatster zo overeengekomen. Ter gelegenheid van de comparitie heeft hij verklaard dat hij na het overlijden van zijn vader met erflaatster naar de bank is gegaan om diens rekeningen bij ABN AMRO om te zetten in en/of-rekeningen. Dit is gebeurd voor het geval het slechter zou gaan met de gezondheid van erflaatster en er betalingen vanaf die rekening zouden moeten worden gedaan. Uit de algemene voorwaarden van ABN AMRO volgt dat hij vanwege deze gezamenlijke tenaamstelling bij het overlijden van erflaatster recht heeft op de helft van de saldi van deze en/of-rekeningen, aldus [gedaagde] .
4.7.
Anders dan [gedaagde] in eerste instantie heeft aangevoerd is hij niet gerechtigd tot de helft van de saldi op de bankrekeningen omdat hij erfgenaam zou zijn in de nalatenschap van zijn vader. Uit het testament van 19 mei 1987 van de vader van [gedaagde] blijkt dat erflaatster zijn enige erfgename was.
[gedaagde] heeft ook geen begin van bewijs geleverd dat het de bedoeling van erflaatster was dat [gedaagde] met betrekking tot deze bankrekeningen een groter aandeel zou ontvangen dan waar hij op grond van het testament van erflaatster toe gerechtigd was. Dit vloeit ook niet voort uit de omstandigheid dat de bankrekeningen op naam van [gedaagde] en van erflaatster stonden. Onweersproken door [gedaagde] hebben [eiseres] en [A sr.] gesteld dat erflaatster de enige was die de rekeningen gebruikte en er gelden naartoe overmaakte. Als degene die deze rekeningen heeft gevoed, was erflaatster dan ook degene die gerechtigd was tot de gelden op deze rekeningen.
Het voorgaande betekent dat de volledige saldi van de bankrekeningen bij ABN AMRO in de verdeling van de nalatenschap dienen te worden betrokken.
gelden overgeschreven naar/opgenomen door [gedaagde]
4.8.
[eiseres] en [A sr.] hebben gesteld dat [gedaagde] bedragen tot een totaal van € 3.250,--, in contanten heeft opgenomen van de rekening van erflaatster en dat hij bedragen tot een totaal van € 6.772,97 van haar rekening heeft overgemaakt naar zijn eigen rekening, waarover hij geen rekening en verantwoording heeft afgelegd. Het betreft een totaalbedrag van € 10.022,97. Volgens [eiseres] en [A sr.] heeft [gedaagde] zich deze bedragen onrechtmatig toegeëigend en dient hij de genoemde bedragen aan de nalatenschap te vergoeden. [gedaagde] heeft in dit verband naar voren gebracht dat de opgenomen en overgeschreven bedragen betrekking hebben op het aandeel dat hem van de rekeningen van erflaatster bij ABN AMRO toekomt. Hiervoor in rechtsoverweging 4.7 is reeds geoordeeld dat de volledige saldi op die rekeningen aan de erfgenamen toekomen. Dit betekent dat [gedaagde] de genoemde bedragen, € 10.022,97 in totaal, aan de nalatenschap verschuldigd is.
huurpenningen
4.9.
[eiseres] en [A sr.] hebben gesteld dat [gedaagde] nodeloos kosten heeft veroorzaakt door de huur van de woning van erflaatster pas in februari 2017, bijna twaalf maanden na haar overlijden, op te zeggen. [eiseres] en [A sr.] zijn van mening dat een termijn van drieënhalve maand redelijk is voor de opzegging van de huur en de ontruiming van de woning, zodat de nalatenschap schade is berokkend tot een bedrag van negen keer de huurtermijn van € 862,42 per maand, verhoog met de servicekosten van € 56,72 per maand, derhalve tot een bedrag van € 8.272,62 in totaal. Dit bedrag moet volgens [eiseres] en [A sr.] voor rekening van [gedaagde] komen.
4.10.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat het langer heeft geduurd voordat hij de huur van de woning van erflaatster heeft opgezegd vanwege persoonlijke omstandigheden en omdat er nog diverse spullen, waaronder een grote wandkast, van [eiseres] in de woning van erflaatster aanwezig waren.
Hij heeft voorts aangevoerd dat erflaatster hem op het hart heeft gedrukt om de tijd te nemen voor de afwikkeling van de nalatenschap en dat zij hem in dat verband heeft meegedeeld dat er genoeg geld op de ervenrekening stond om een periode tot achttien maanden na haar overlijden te overbruggen.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat het inderdaad lang heeft geduurd voordat de woning helemaal leeg was gemaakt door partijen. Voordat de woning leeg was, kon de huur niet worden opgezegd. [gedaagde] was als executeur aansprakelijk voor de ontruiming van de woning. [gedaagde] is echter een privé persoon die geen ervaring had met de afwikkeling van nalatenschappen. Met deze omstandigheid zal de rechtbank bij haar beoordeling rekening houden, in die zin dat aan zijn werkzaamheden minder hoge eisen kunnen worden gesteld dan bij een professionele executeur.
Toepassing van deze maatstaf leidt tot het oordeel dat [gedaagde] op dit punt niet is tekortgeschoten als executeur. Bij dit oordeel laat de rechtbank zwaar meewegen dat, in het licht van de hiervoor geschetste omstandigheden, onvoldoende gebleken is dat [eiseres] dan wel [A sr.] op het opzeggen van de huur van de woning van erflaatster hebben aangedrongen. De brief van [A sr.] van september 2016 (zie hiervoor onder 2.4.) en de brief van [de notaris] van 13 oktober 2016 zijn daarvoor onvoldoende. In deze brieven wordt wel gewezen op de noodzaak de woning te ontruimen maar deze bevat geen ingebrekestelling en ook uit de toon van beide brieven volgt niet dat [gedaagde] had moeten begrijpen dat hij de woning op korte termijn moest ontruimen omdat hij anders een schadeclaim zou krijgen. Zo schrijft [de notaris] dat “
het wenselijk zou zijn dat de familie [A] persoonlijke spullen van hun overleden zuster/tante uit de woning kunnen halen, zodat de huur opgezegd kan worden”. Een sommatie kan hierin niet worden gelezen.
Het voorgaande betekent dat de rechtbank geen aanleiding ziet om het bedrag van € 7.821,96 dat [gedaagde] aan kosten voor de huur van de woning van erflaatster in zijn eindafrekening heeft opgenomen te corrigeren.
opbrengst verkoop roerende zaken
4.12.
[eiseres] en [A sr.] hebben betwist dat, zoals in de eindafrekening van [gedaagde] is vermeld, de opbrengst van de verkoop van de roerende goederen uit de woning van erflaatster in totaal € 475,-- bedroeg. Volgens [eiseres] en [A sr.] waren er veel meer goederen, die [gedaagde] niet in zijn eindafrekening heeft betrokken. [eiseres] en [A sr.] schatten de totale waarde van deze ontbrekende goederen op € 12.540,-- en zijn van mening dat in de uiteindelijke eindafrekening met dit bedrag rekening moet worden gehouden.
[gedaagde] heeft hiertegenover aangevoerd dat hij slechts het aquarium uit de woning van erflaatster heeft meegenomen en dat de rest van de inboedel reeds tussen partijen is verdeeld, dan wel is verkocht voor een totaalbedrag van € 475,-- , dan wel naar de kringloopwinkel gebracht. In de eindafrekening van [gedaagde] is met dit bedrag van € 475,-- rekening gehouden.
4.13.
Tijdens de comparitie van partijen is besproken wat er met de inboedel is gebeurd. [gedaagde] heeft verteld dat partijen de verdeling van de inboedelgoederen in eerste instantie in onderling overleg ter hand hebben genomen. Eerst zijn [eiseres] en [A sr.] in de woning geweest en hebben zij spullen meegenomen. Later is [gedaagde] dozen met spullen gaan vullen en heeft hij deze klaargezet voor [eiseres] . [eiseres] heeft deze dozen vervolgens meegenomen. Noch [gedaagde] noch [eiseres] hebben een beschrijving van de in de dozen gestopte spullen opgesteld. Daarnaast heeft [eiseres] ook later nog andere inboedelgoederen uit de woning meegenomen, zoals in ieder geval kasten/kastjes en sidetables die voor haar apart waren gehouden.
4.14.
Anders dan [eiseres] en [A sr.] menen is het ontbreken van een boedelbeschrijving geen omstandigheid die alleen voor rekening en risico van [gedaagde] dient te komen. Geen van partijen heeft er blijkbaar aan gedacht om voorafgaand aan de verdeling een boedelbeschrijving op te stellen en aan de hand daarvan de inboedel te verdelen. Van [gedaagde] als niet professionele executeur mag niet worden verwacht dat hij onder deze omstandigheden daartoe zelf het initiatief nam.
Vervolgens hebben partijen evenmin bijgehouden wat er daarna wel verdeeld is.
Dat de inboedel verder een waarde zou hebben gehad van € 12.540 is ook niet komen vast te staan. Aan een gemiddelde inboedel wordt door de rechtbank in het algemeen een waarde toegekend van € 3.000,-- tot € 4.000,--. [eiseres] en [A sr.] hebben onvoldoende gesteld voor de conclusie dat het in dit geval anders is geweest. Zij hebben weliswaar een lijst overgelegd van inboedelgoederen en daaraan een waarde toegekend. Zij hebben echter niet gesteld dat deze waarde door een onafhankelijke derde is vastgesteld. Dit is wel noodzakelijk om de door hen gestelde waarde in de beoordeling mee te kunnen nemen.
In het verlengde hiervan gaat de rechtbank ook voorbij aan de stelling van [eiseres] dat zij de sieraden die erflaatster graag droeg in het overzicht van [gedaagde] mist. [gedaagde] heeft gesteld dat hij alle sieraden van erflaatster in de voor [eiseres] en [A sr.] bestemde dozen heeft gedaan en dat die dozen allemaal zijn opgehaald of – zoals tussen partijen gebruikelijk was – op de galerij bij de woning van erflaatster zijn gezet om opgehaald te worden.
Nu geen van beide partijen lijsten heeft bijgehouden van de inhoud van de aan de zijde van [eiseres] meegenomen dozen kan niet meer worden vastgesteld of de sieraden al zijn verdeeld of niet.
4.15.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om de eindafrekening van [gedaagde] op het punt van de inboedel van erflaatster te corrigeren. In het kader van de verdeling van de nalatenschap zal dan ook met het door [gedaagde] opgevoerde bedrag van € 475,-- rekening worden gehouden.
een bedrag van € 52.000,--
4.16.
[eiseres] en [A sr.] hebben gesteld dat in de jaren 2013 en 2014 in totaal een bedrag van € 52.000,-- is overgeschreven van de bankrekening van erflaatster naar de bankrekening van [gedaagde] . [eiseres] stelt dat mogelijk sprake is van leningen die aan de nalatenschap dienen te worden terugbetaald. Van schenkingen kan geen sprake zijn geweest omdat geen aangifte schenkingsbelasting is gedaan. Voor zover wel sprake was van schenkingen, hebben [eiseres] en [A sr.] de schenkingsovereenkomst vernietigd op grond van misbruik van omstandigheden, dan wel dwaling, zodat het bedrag aan de nalatenschap dient te worden terugbetaald.
Subsidiair hebben [eiseres] en [A sr.] gesteld dat [gedaagde] het genoemde bedrag heeft verduisterd of gestolen, dat hij zich ongerechtvaardigd heeft verrijkt, dan wel dat sprake is van onverschuldigde betaling, zodat [gedaagde] ook op die gronden gehouden is het bedrag aan de nalatenschap terug te betalen.
4.17.
[gedaagde] heeft aangevoerd dat erflaatster het genoemde bedrag aan hem heeft geschonken om de imkerij van zijn vader na diens overlijden te kunnen voortzetten. Met de ontvangen gelden zijn een bedrijfsauto aangeschaft en is een educatiestal gebouwd, aldus [gedaagde] . Volgens [gedaagde] heeft hij daarover afspraken gemaakt met erflaatster en is om die reden op het dagafschrift van de bijschrijving vermeld ‘conform afspraak’.
4.18.
Ter toelichting op hun stelling dat erflaatster het bedrag van € 52.000 aan [gedaagde] heeft geleend, verwijzen [eiseres] en [A sr.] enkel naar het ontbreken van een aangifte schenkingsbelasting. Een leningsovereenkomst hebben zij niet kunnen overleggen. Weliswaar stellen zij dat [gedaagde] na het overlijden van erflaatster bezit heeft genomen van de nalatenschap en daarmee ook van de administratie zodat hij de leningsovereenkomst had kunnen ontvreemden, deze enkele mogelijkheid is echter onvoldoende om het bestaan van een leningsovereenkomst vast te kunnen stellen.
Ook de belastingdienst biedt geen uitkomst. Er is geen aangifte inkomstenbelasting waarin de lening is opgenomen of een aangifte schenkingsbelasting waarin de schenking is opgenomen.
De omstandigheid dat erflaatster [gedaagde] als een zoon behandelde – zoals [gedaagde] heeft gesteld en wordt bevestigd door het feit dat zij hem als erfgenaam heeft aangewezen – betekent wel dat het niet op voorhand onwaarschijnlijk is dat zij [gedaagde] een bedrag heeft geschonken om de imkerij van zijn vader voort te kunnen zetten, zoals [gedaagde] heeft aangevoerd.
Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] en [A sr.] onvoldoende omstandigheden hebben gesteld die de conclusie kunnen dragen dat erflaatster het bedrag van € 52.000 aan [gedaagde] heeft geleend. De vordering op dit punt zal de rechtbank dan ook afwijzen.
4.19.
[eiseres] en [A sr.] hebben ten aanzien van de bankrekeningen van erflaatster gesteld dat zij de enige was die over deze rekeningen beschikte en dat zij ook de enige was die een bankpas had voor deze rekeningen. Zij hebben niet gesteld dat erflaatster na het overlijden van de vader van [gedaagde] niet meer in staat was haar wil te bepalen of anderszins handelingsonbekwaam was of dat zij niet meer over de vermogens beschikte om haar eigen geldzaken af te handelen. Tijdens de comparitie van partijen hebben ze verklaard dat ze nog goed bij de pinken was.
Ook overigens hebben zij hun stellingen dat sprake is geweest van misbruik van omstandigheden, dan wel dwaling aan de zijde van erflaatster of dat [gedaagde] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering of diefstal, dan wel dat hij ongerechtvaardigd is verrijkt of dat erflaatster het genoemde bedrag onverschuldigd heeft betaald niet nader toegelicht. Anders dan [eiseres] en [A sr.] menen valt dan ook niet in te zien op grond waarvan [gedaagde] gehouden zou zijn een bedrag van € 52.000,-- aan de nalatenschap te voldoen. De vordering op dit punt zal de rechtbank dan ook afwijzen.
overige kosten
4.20.
Tussen partijen is niet in geschil dat op de nalatenschap een bedrag van € 280,72 voor de huur van een auto en een bedrag van € 8,35 voor het verzenden van een poststuk in mindering kan worden gebracht.
kosten diesel
4.21.
In het testament van erflaatster is opgenomen dat de executeur geen recht heeft op loon en dat de door hem gemaakte onkosten direct uit de nalatenschap worden voldaan. Ter zitting is van de zijde van [eiseres] en [A sr.] bezwaar gemaakt tegen de hoogte van het bedrag aan kosten voor diesel dat [gedaagde] in zijn eindafrekening heeft opgenomen. Ter onderbouwing van deze kosten heeft [gedaagde] betoogd dat hij 46 keer van zijn woning in [plaats 2] naar de woning van erflaatster in [plaats 4] is gereden om spullen in te pakken en te verhuizen. Volgens [gedaagde] ging hij minimaal twee keer in de week naar de woning van erflaatster.
Het door [gedaagde] opgevoerde aantal ritten is veel voor het leeghalen van een woning. Gelet op de stellingen van [gedaagde] is aannemelijk dat een deel van de bezoeken van [gedaagde] aan de woning van erflaatster mede heeft plaatsgevonden in het kader van rouwverwerking. De rechtbank is dan ook met [eiseres] en [A sr.] van oordeel dat niet de volledige kosten ten laste van de nalatenschap kunnen worden gebracht. De rechtbank ziet aanleiding om in het kader van de verdeling van de nalatenschap in redelijkheid rekening te houden met de helft van het door [gedaagde] opgevoerde bedrag, dus met een bedrag van € 171,91. De eindafrekening van [gedaagde] dient in zoverre te worden gecorrigeerd.
bijzetten urn
4.22.
Ter zitting is door beide partijen verklaard dat in de eindafrekening nog een bedrag van € 1.000,-- dient te worden betrokken in verband met het bijzetten van de urn met de as van erflaatster in het familiegraf. De rechtbank zal dit bedrag aan de eindafrekening van [gedaagde] toevoegen.
servicekosten
4.23.
Ter zitting is van de zijde van [eiseres] en [A sr.] naar voren gebracht dat uit navraag bij Nationaal Grondbezit, de voormalige verhuurder van de woning van erflaatster, is gebleken dat de erven nog een bedrag van € 685,96 dienen te betalen, omdat de huurbetaling over de maand maart 2017 is gestorneerd, waardoor er een huurachterstand is ontstaan. [gedaagde] heeft dit erkend en heeft verklaard dat er op dat moment geen geld op de ervenrekening stond. De rechtbank is van oordeel dat deze vordering van de verhuurder nog in de eindafrekening dient te worden betrokken.
[gedaagde] heeft in zijn eindafrekening een bedrag van € 176,50 in verband met een openstaande vordering teruggave servicekosten opgenomen, hetgeen door [eiseres] en [A sr.] niet is betwist. Dit bedrag zal dan ook in het kader van de verdeling van de nalatenschap op de hiervoor genoemde vordering van de verhuurder in mindering worden gebracht, zodat een vordering van de verhuurder van € 509,46 aan de eindafrekening dient te worden toegevoegd.
vordering op de fiscus
4.24.
Ten slotte is ter zitting nog tussen partijen gesproken over een vordering op de fiscus in verband met de definitieve aanslag 2016 van € 1.790,--. Volgens [gedaagde] heeft de Belastingdienst dit bedrag nog onder zich en heeft hij de definitieve aanslag, samen met de urn van erflaatster, bij de advocaat van [eiseres] en [A sr.] afgegeven. In reactie daarop heeft [eiseres] verklaard dat zij niet bekend is met deze vordering en dat zij geen definitieve aanslag heeft gezien. Zij heeft toegezegd dit uit te zoeken. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] het bestaan van de vordering voldoende heeft onderbouwd, zodat vooralsnog van het in de eindafrekening van [gedaagde] genoemde bedrag zal worden uitgegaan. Mocht het door [eiseres] in te stellen onderzoek uitwijzen dat de vordering op de fiscus hoger of lager is, dan vertrouwt de rechtbank erop dat partijen in onderling overleg de eindafrekening op dit punt, en daarmee het te verdelen bedrag, zullen corrigeren.
slotsom en proceskosten
4.25.
De nalatenschap van erflaatster kan als volgt worden vastgesteld:
Saldo ING rekeningen
€ 4.902,90
Saldo ABN AMRO rekeningen
€ 12.344,53
Huur
- € 7.821,96
Opbrengst inboedel
€ 475,--
Kosten huur auto
- € 280,72
Kosten poststuk
- € 8,35
Kosten diesel [gedaagde]
- € 171,91
Kosten bijzetten urn
- € 1.000,--
Vordering inzake huur
- € 509,46
Opbrengst belastingen
- € 1.790,--
Totaal
€ 9.720,03
Het totale saldo van de nalatenschap bedraagt derhalve € 9.720,03, welk bedrag overeenkomstig ieders aandeel in de nalatenschap van erflaatster dient te worden verdeeld.
Aan [A sr.] komt drie vierde van voormeld bedrag, dus een bedrag van € 7.290,-- toe en aan [gedaagde] komt een vierde van voormeld bedrag, dus een bedrag van € 2.430,-- toe. De rechtbank zal de vordering tot verdeling aldus toewijzen.
4.26.
[gedaagde] dient nog een bedrag van € 3.250,-- aan contant opgenomen gelden en een bedrag van € 6.772,97, derhalve een bedrag van € 10.022,97 aan de nalatenschap te voldoen (zie onder 4.8).
Ervan uitgaand dat de opbrengst van de inboedelgoederen op de boedelrekening is gestort, maar de kosten van [gedaagde] zijn betaald uit de contante opnamen, mag [gedaagde] de door hem gemaakte kosten inzake huur auto, poststuk en diesel nog in mindering brengen. Derhalve resteert een door hem te betalen bedrag van € 10.022,97 min € 280,72, min € 171,91 min € 8,35 = € 9.561,99.
Op dit te betalen bedrag brengt de rechtbank het erfdeel van [gedaagde] van € 2.430,-- in mindering zodat per saldo een door hem te betalen bedrag resteert van € 7.131,99.
4.27.
In de inhoud van het geschil ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de standaard dat in een erfrechtgeschil iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
stelt de verdeling van de nalatenschap van erflaatster vast, in die zin dat aan [A sr.] toekomt een bedrag van € 7.290,-- en dat aan [gedaagde] toekomt een bedrag van € 2.430,--;
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om per saldo aan de nalatenschap van erflaatster te voldoen een bedrag van € 7.131.99;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.C. Bordes en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2018. [1]

Voetnoten

1.type: 1988