ECLI:NL:RBDHA:2018:13900
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep inzake verblijfsvergunning asiel door vertrek naar onbekende bestemming
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 november 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, die een aanvraag had ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, kreeg te maken met een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Dit besluit, genomen op 12 oktober 2018, hield in dat de aanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting die op 30 oktober 2018 plaatsvond. De gemachtigde van eiser was ook afwezig, terwijl de staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ambtshalve onderzocht of eiser procesbelang had bij zijn beroep. Uit een brief van de staatssecretaris, gedateerd 25 oktober 2018, bleek dat eiser op 18 oktober 2018 met onbekende bestemming was vertrokken. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat eiser kennelijk geen prijs meer stelde op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, waardoor hij geen rechtens te beschermen belang had. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en is openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.