ECLI:NL:RBDHA:2018:13903

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
NL18.19069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag en inreisverbod voor Marokkaanse eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Marokkaanse nationaliteit, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen, met als argument dat Marokko als veilig land van herkomst wordt aangemerkt. Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij stelde dat hij vanwege economische en persoonlijke motieven Marokko had verlaten en dat hij daar regelmatig door de politie was mishandeld.

Tijdens de zitting op 30 oktober 2018 heeft eiser zijn standpunten toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De rechtbank heeft overwogen dat eiser geen documenten heeft overgelegd ter onderbouwing van zijn identiteit en nationaliteit, waardoor zijn claims niet definitief konden worden vastgesteld. De rechtbank heeft de door eiser aangevoerde problemen in Marokko ongeloofwaardig geacht en geconcludeerd dat verweerder terecht heeft gesteld dat Marokko als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat in zijn specifieke geval Marokko niet als veilig kan worden beschouwd. De economische motieven voor zijn vertrek zijn niet relevant voor de asielaanvraag. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd. Eiser is ook een inreisverbod van twee jaar opgelegd, wat de rechtbank eveneens als rechtmatig heeft beoordeeld. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.19069

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer],

(gemachtigde: mr. S.R. Kwee),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. Balfoort).

Procesverloop

Bij besluit van 15 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) afgewezen. Voorts is aan eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Lakjaa. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1991 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag, samengevat, het volgende ten grondslag gelegd. Eiser stelt dat hij [naam] heet, geboren is op [geboortedatum] 1991 en dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser stelt Marokko vanwege economische en persoonlijke motieven te hebben verlaten. Hij zou regelmatig door de politie zijn geslagen en slecht door hen zijn behandeld. Marokko is voor hem geen veilig land, aldus eiser.
3. Verweerder heeft met toepassing van artikel 31, gelezen in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw de aanvraag als kennelijk ongegrond afgewezen. Als relevante elementen van het asielrelaas van eiser worden door verweerder onderscheiden:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- de door eiser naar voren gebrachte problemen in zijn land van herkomst.
Eiser heeft geen documenten ter onderbouwing van zijn identiteit, nationaliteit en herkomst overgelegd, waardoor zijn gestelde identiteit en herkomst niet definitief kunnen worden vastgesteld. Gelet op zijn taalprofiel heeft verweerder de gestelde nationaliteit van eiser vooralsnog geloofwaardig geacht. De door eiser naar voren gebrachte problemen in zijn land van herkomst zijn door verweerder ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft verder aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat Marokko wordt aangemerkt als een veilig land van herkomst. Er bestaat derhalve een algemeen rechtsvermoeden dat in Marokko geen vervolging dreigt of andere risico’s als genoemd in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat in zijn geval niet van dat rechtsvermoeden kan worden uitgegaan, aldus verweerder.
4. Eiser betoogt dat verweerder heeft miskend dat Marokko in zijn geval niet als een veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Hij voert daartoe aan dat verweerder zijn gestelde problemen ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht. Hij had geen sociale grondrechten. Het was moeilijk om werk te vinden en het onderwijs en zorg zijn slecht. Er is geen gerechtigheid en het land is corrupt. Hij is twintig keer of vaker door de politie opgepakt en mishandeld als hij probeerde om met straatverkoop in zijn levensonderhoud te voorzien. Beklag doen bij de politie of bescherming vragen bij de (hogere autoriteiten) is zinloos. Voort is een inreisverbod van twee jaar onevenredig zwaar, aldus eiser.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Ter onderbouwing van zijn gestelde identiteit en nationaliteit heeft eiser een kopie van een Marokkaans paspoort overgelegd. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen originele en authentieke identificerende documenten heeft overgelegd op grond waarvan de identiteit en nationaliteit van eiser kan worden vastgesteld. De omstandigheid dat de documenten van eiser in Spanje zijn gestolen en dat dit eiser niet valt aan te rekenen, doet daar niet aan af.
5.2
Volgens hoofdstuk C2/7.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) vormt, bij de vraag of een veilig land van herkomst voor de individuele vreemdeling als veilig moet worden beschouwd, het relaas van de vreemdeling het uitgangspunt. Verweerder weegt mee of het betreffende land in de praktijk de verplichtingen uit de relevante mensenrechtenverdragen naleeft. Verweerder kan de presumptie van veilig land van herkomst niet handhaven wanneer de vreemdeling aannemelijk maakt dat het betreffende land van herkomst in zijn specifieke geval niet als veilig land kan worden beschouwd. In dat geval beoordeelt verweerder op de gebruikelijke wijze of de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming. Er geldt derhalve een gedeelde bewijslast, namelijk:
- verweerder onderzoekt of het land van herkomst van de vreemdeling als veilig kan worden aangemerkt; en
- de vreemdeling moet onderbouwen dat het land van herkomst van de vreemdeling in zijn geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
5.3
Eiser heeft de door hem gestelde ondervonden problemen niet met stukken onderbouwd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de gestelde problemen niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Verweerder heeft zich daarbij niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser zeer vaag, summier en ontwijkend over zijn problemen heeft verklaard. Zo heeft eiser onder andere niet kunnen verklaren wanneer de problemen precies zijn begonnen en waarom de laatste problemen reden voor hem zijn geweest om zijn land van herkomst te verlaten. De overige redenen voor vertrek uit Marokko betreffen economische motieven die asielrechtelijke relevantie ontberen.
5.4
Verweerder heeft in het voornemen en het bestreden besluit gemotiveerd waarom Marokko wordt aangemerkt als een veilig land van herkomst. Dit wordt door eiser niet betwist. Eiser betoogt dat Marokko in zijn specifieke geval niet als veilig kan worden aangemerkt.
5.5
In hetgeen eiser heeft aangevoerd, heeft verweerder geen aanleiding hoeven zien voor het oordeel dat Marokko voor eiser niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. In de economische motieven van eiser voor het vertrek uit Marokko kan geen aanleiding worden gezien om aan te nemen dat Marokko ten aanzien van hem zijn verdragsverplichtingen niet nakomt en - in het verlengde daarvan - in zijn geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Voorts heeft eiser niet met stukken onderbouwd dat hij bij de (hogere) autoriteiten heeft geklaagd, dan wel zich tot enige (hulp)instanties heeft gewend. Voorts heeft verweerder er terecht op gewezen dat eiser, bij weigering, niet heeft geprobeerd hulp te krijgen van andere instanties. Ook heeft verweerder niet ten onrechte niet aannemelijk geacht dat eiser hulp zou hebben gevraagd bij een mensenrechtenorganisatie, nu eiser tevens heeft gesteld de naam van deze organisatie niet meer te weten, omdat er verschillende organisaties zijn en de organisatie telkens van naam veranderd.
5.6
Gelet op voorgaande heeft verweerder de asielaanvraag van eiser dan ook op goede gronden afgewezen. Nu eiser uit een veilig land van herkomst komt, heeft verweerder tevens de aanvraag als kennelijk ongegrond kunnen afdoen met toepassing van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Gelet daarop heeft verweerder op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw kunnen bepalen dat eiser Nederland onmiddellijk dient te verlaten. Dit betekent dat verweerder ook een inreisverbod op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw tegen eiser heeft kunnen uitvaardigen. De enkele stelling dat het inreisverbod onevenredig zwaar is, is onvoldoende voor het oordeel dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.