ECLI:NL:RBDHA:2018:14009

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
6596935 RP VERZ 18-50065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot loondoorbetaling bij wegvallen werkzaamheden bij inlener; seizoensgebonden werk en bewijsvoering

In deze zaak heeft de kantonrechter op 28 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en Soldij Payrolling B.V. over de loondoorbetalingsverplichting van Soldij. De procedure volgde op een tussenbeschikking van 10 april 2018, waarin Soldij werd toegelaten tot het leveren van bewijs dat het werk van [verzoeker] bij de inlener was weggevallen. Soldij heeft in de daaropvolgende maanden verschillende producties overgelegd en getuigen gehoord, maar de kantonrechter oordeelde dat Soldij niet in haar bewijsopdracht is geslaagd. De kantonrechter concludeerde dat er na 17 november 2017 nog werk beschikbaar was voor [verzoeker], ondanks de keuze van de inlener om een meer ervaren installateur in te zetten. De kantonrechter bepaalde dat Soldij een loondoorbetalingsverplichting heeft over de periode van 22 november 2017 tot 1 april 2018, gebaseerd op een arbeidsomvang van 24 uur per week. Daarnaast werd Soldij veroordeeld tot betaling van de wettelijke verhoging en proceskosten aan de zijde van [verzoeker].

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB
Zaaknr.: 6596935 RP VERZ 18-50065
Uitspraakdatum: 28 augustus 2018
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mevr. mr. J. van der Burgt (Aantjes Zevenbergen Advocaten),
tegen
Soldij Payrolling B.V.,
gevestigd te Hengelo,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. M.H.M. Janssen (ARAG Rechtsbijstand).
Partijen zullen hierna worden aangeduid als ‘ [verzoeker] ’ en ‘Soldij’.

1.Het procesverloop

1.1.
Op 10 april 2018 is in deze procedure een tussenbeschikking gegeven, waarbij Soldij werd toegelaten tot het leveren van het bewijs van haar stelling dat het werk van [verzoeker] bij de inlener was weggevallen.
1.2.
Bij akte uitlaten van 8 mei 2018 heeft Soldij 4 aanvullende producties (nrs. 7 tot en met 10) overgelegd en daarnaast getuigenbewijs aangeboden.
1.3.
Op 3 juli 2018 is een getuige gehoord en van het getuigenverhoor is een proces-verbaal opgemaakt.
1.4.
Op 31 juli 2018 hebben partijen een akte respectievelijk conclusie na enquête genomen.
1.5.
Daarop is als datum voor de eindbeschikking 28 augustus 2018 bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bepalend voor de vraag of er op Soldij een loondoorbetalingsverplichting rust is, zoals in rechtsoverwegingen 5.3 tot en met 5.5 van de (tussen)beschikking van 10 april 2018 is besproken, of het werk van Shehshi was weggevallen na 17 november 2017. Op grond van de tussenbeschikking was het aan Soldij te bewijzen dat het werk was weggevallen en de vraag die thans beantwoord moet worden is of Soldij in die bewijsopdracht is geslaagd.
2.2.
Als bewijsmiddelen heeft Soldij bij akte van 8 mei 2018 een viertal aanvullende producties overgelegd en heeft zij op 3 juli 2018 de heer [betrokkene 1] , [functie] van Myview Trading B.V., de inlener van Soldij en het bedrijf waar [verzoeker] te werk was gesteld, als getuige doen horen.
2.3.
Naar het oordeel van de kantonrechter kan uit de vier aanvullende producties bij de akte van 8 mei 2018 niet worden afgeleid dat er na 17 november 2018 geen werk meer voor [verzoeker] was. Productie 7 betreft alleen de mededeling van de inlener aan Soldij, dat [verzoeker] op 17 november 2017 zijn laatste werkdag had gehad, maar de reden daarvan ontbreekt. In ieder geval blijkt uit de mededeling niet dat er geen werk meer bij de inlener was.
2.4.
Producties 8 en 9 betreffen slechts de tekst van artikel 23 van de CAO voor uitzendkrachten (waaraan verder voorbij wordt gegaan; verwezen wordt naar paragraaf 5.6 van de tussenbeschikking van 10 april 2018) en respectievelijk een loonstrook van de heer [betrokkene 2] , waaruit blijkt dat deze in december 2017 zowel gewerkt heeft als 70.61 uur vakantie heeft opgenomen. Tenslotte betreft productie 10 een urenoverzicht van uren die de inlener heeft ingeleend. Uit geen van deze producties valt af te leiden dat er na 17 november 2018 geen werk meer was. Sterker nog, uit de producties blijkt dat er wèl werk was. Immers, de heer [betrokkene 2] heeft na 17 november 2017 nog voor de inlener gewerkt.
2.5.
Voor de vraag of er voor [verzoeker] na 17 november 2017 geen werk meer was, zou derhalve de verklaring van de getuige [betrokkene 1] doorslaggevend moeten zijn. Naar het oordeel van de kantonrechter is die dat echter niet. Redengevend daarvoor acht de kantonrechter de verklaringen van de getuige [betrokkene 1] , waarin hij zegt dat er
tenminste 1 installateur het gehele jaar werkzaam isin combinatie met zijn opmerking dat
als ik dus een keus moet maken tussen één van deze twee dan kies ik voor de meer ervaren installateur.
2.6.
Uit de eerste opmerking valt af te leiden dat er (ook) in de wintermaanden werk is bij de inlener, zij het (begrijpelijkerwijs) minder dan in het zomerseizoen. Uit de tweede opmerking valt af te leiden dat hij bij zijn keuze om voor de heer [betrokkene 2] te kiezen in plaats van [verzoeker] , gekozen heeft voor [betrokkene 2] als de meer ervaren installateur.
2.7.
Uit de tweede opmerking valt echter niet af te leiden dat er geen werk (meer) bij de inlener was, alleen dat [betrokkene 1] koos voor [betrokkene 2] als de meer ervaren installateur. Die keuze is wellicht vanuit bedrijfsvoeringsoptiek begrijpelijk, maar toont niet aan dat er geen werk meer was bij de inlener. Zeker in combinatie met de als productie 19 bij de brief van de gemachtigde van [verzoeker] overgelegde advertentie, waarin gezocht wordt naar een (aankomend) Kunstgras installateur, is de uitleg van [betrokkene 1] eerder een ondersteuning van zijn operationele beslissing om bij de keuze tussen een ervaren en een minder ervaren installateur voor de eerste te kiezen, maar geen bewijs van het feit dat er bij zijn bedrijf geen werk meer was. Immers, als hij de keuze niet had gehad was hij wellicht wel in zee gegaan met een minder ervaren, aankomend installateur als [verzoeker] .
2.8.
De conclusie van het voorgaande moet zijn dat Soldij niet in haar bewijsopdracht, dat er na 17 november 2017 geen werk meer was, is geslaagd. Weliswaar was er mogelijk geen werk voor twee installateurs in die periode, maar de keuze om niet voor [verzoeker] te kiezen in verband met zijn (al dan niet) gebrek aan capaciteiten geeft aan dat Soldij en/of de inlener een oordeel hadden over zijn functioneren, maar een beoordeling in die zin ligt in deze procedure niet voor.
2.9.
Het voorgaande betekent enerzijds dat thans in de procedure een eindbeslissing kan worden genomen en anderzijds dat de kantonrechter niet meer toekomt aan hetgeen in rechtsoverwegingen 5.10 en 5.11 van de tussenbeschikking is overwogen.
2.10.
Ervan uitgaande dat de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] na de verlenging met 26 weken na 16 oktober 2017 niet meer verlengd zou zijn (artikel 2 van de arbeidsovereenkomst van 16 oktober 2017, productie 2 bij verzoekschrift), zou de arbeidsovereenkomst per 1 april 2018 zijn geëindigd.
2.11.
In rechtsoverweging 5.9 van de tussenbeschikking is reeds geoordeeld dat de arbeidsomvang 24 uur per week bedraagt. Deze arbeidsomvang in combinatie met de duur van de arbeidsovereenkomst tot 1 april 2018 leidt ertoe dat de kantonrechter zal bepalen dat op Soldij een loondoorbetalingsverplichting rust over de periode van 22 november 2017 tot 1 april 2018 voor 24 uur per week.
2.12.
De kantonrechter zal, als verzocht, de bepalen dat Soldij de wettelijke verhoging over het bedrag dat Soldij nog over de periode van 22 november 2017 tot 1 april 2018 verschuldigd is, met dien verstande dat de kantonrechter aanleiding ziet het percentage van de wettelijke verhoging te matigen tot 15%. Over het totaal van hetgeen Soldij nog aan [verzoeker] verschuldigd is zal Soldij tenslotte nog de wettelijke rente verschuldigd zijn vanaf de datum van opeisbaarheid.
2.13.
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij zal Soldij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [verzoeker] , begroot op € 829,00. De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen op na te melden wijzen

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
bepaalt dat Soldij aan [verzoeker] dient te voldoen zijn loon over de periode van 22 november 2017 tot 1 april 2018, gebaseerd op een arbeidsomvang van 24 uur per week, te verhogen met de wettelijke verhoging van artikel 7:625 BW, met dien verstande dat het percentage van de verhoging gematigd wordt tot 15%, en het totaal van de loonnabetaling en de wettelijke verhoging te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van opeisbaarheid;
3.2.
veroordeelt Soldij in de kosten van de procedure aan de zijde van [verzoeker] , begroot op
€ 829,00, waarvan € 750,00 aan salaris voor de gemachtigde; en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
3.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en is op 28 augustus 2018 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.