ECLI:NL:RBDHA:2018:14013

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
27 november 2018
Zaaknummer
AWB 18/8537 en AWB 18/8695
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting naar Soedan

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 13 november 2018 uitspraak gedaan op de verzoeken om voorlopige voorzieningen van een Soedanese verzoeker, die zich verzet tegen zijn voorgenomen uitzetting naar Soedan. De verzoeker had op 31 oktober 2018 van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid vernomen dat hij op 13 november 2018 om 12.00 uur zou worden uitgezet. Op 11 november 2018 diende hij een opvolgende asielaanvraag in, maar de staatssecretaris besloot op 12 november 2018 dat de uitzetting niet achterwege zou blijven. De verzoeker maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening om de uitzetting te verbieden totdat op zijn bezwaren was beslist.

De voorzieningenrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de claim van de verzoeker dat hij afkomstig is uit Darfur en dat zijn uitzetting naar Soedan in strijd zou zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De voorzieningenrechter oordeelde dat de overgelegde brief van de Darfur Vereniging niet als nieuw bewijs kon worden aangemerkt en dat de verzoeker niet aannemelijk had gemaakt dat zijn uitzetting in strijd zou zijn met het EVRM. De voorzieningenrechter volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat er geen nieuwe elementen waren die de uitzetting zouden kunnen tegenhouden.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat de bezwaren van de verzoeker geen redelijke kans van slagen hadden en wees hij de verzoeken om voorlopige voorzieningen af. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier, en er werd geen rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 18/8537 en AWB 18/8695
uitspraak van de voorzieningenrechter van 13 november 2018 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

gemachtigde mr. M.P.J.W.M. Govers,
(V-nummer: [nummer] )
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde mr. T. Nauta.

Procesverloop

Op 31 oktober 2018 heeft verweerder verzoeker medegedeeld voornemens te zijn hem op 13 november 2018 om 12.00 uur uit te zetten naar Soedan (Khartoum).
Op 11 november 2018 heeft verzoeker een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend.
Bij besluit van 12 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder besloten dat de uitzetting niet achterwege wordt gelaten op grond van artikel 3.1, tweede lid, aanhef en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
Op 12 november 2018 heeft verzoeker bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit en tegen de voorgenomen uitzetting. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen, die ertoe strekken de uitzetting te verbieden totdat op de bezwaren is beslist.
Verweerder heeft in e-mailberichten van 12 en 13 november 2018 zijn reactie op de verzoeken kenbaar gemaakt.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
Verzoeker heeft de Soedanese nationaliteit en hij is geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 10 maart 2016 een eerste asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 14 september 2016 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij uitspraak van 18 oktober 2016 [1] heeft deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, het daartegen ingestelde beroep van verzoeker gegrond verklaard en het besluit van 14 september 2016 vernietigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft bij uitspraak van 12 april 2017 [2] het tegen die uitspraak ingestelde hoger beroep van verweerder gegrond verklaard, voornoemde uitspraak van 18 oktober 2016 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 14 september 2016 geheel in stand blijven. Daarmee is in rechte vast komen te staan (rechtsoverweging 8 in de uitspraak van de Afdeling) dat eiser geboren en getogen is in Al Jazeera en nooit in Darfur heeft gewoond.
Verzoeker heeft op 8 juni 2018 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 13 juni 2018 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Tegen dit besluit heeft verzoeker geen beroep ingesteld.
Op 11 november 2018 heeft verzoeker de onderhavige aanvraag ingediend. Op 12 november 2018 heeft een ‘gehoor opvolgende aanvraag artikel 3.1 Vb’ plaatsgevonden. Diezelfde dag heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2. Verzoeker heeft aan zijn opvolgende aanvraag ten grondslag gelegd dat hij nog immer stelt afkomstig te zijn uit Darfur. Ter onderbouwing hiervan heeft hij een onvertaalde brief van 7 november 2018 van de Darfur Vereniging in Nederland overgelegd.
3. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat tijdens het gehoor op 12 november 2018 geen nieuwe elementen of bevindingen (nova) aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. De overgelegde brief kan niet als novum worden aangemerkt. Daarnaast is er sprake van een derde asielaanvraag, terwijl de tweede aanvraag definitief niet-ontvankelijk is verklaard. Verweerder heeft daarom besloten de uitzetting van verzoeker niet achterwege te laten.
4. Verzoeker heeft in bezwaar verweerders standpunt bestreden dat de brief van de Darfur vereniging geen novum zou zijn. Hij stelt verder dat verweerder de samenwerkingsverplichting heeft geschonden doordat aan verzoeker niet de mogelijkheid is geboden om een taalanalyse uit voeren. Voorts stelt verzoeker dat hij ten onrechte in vreemdelingenbewaring zit en dat hij bovendien niet mag worden uitgezet. Hij verwijst in dat verband naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 juni 2018 inzake Gnandi tegen België [3] . Verzoeker heeft daarnaast aangevoerd dat zijn uitzetting naar Soedan zal leiden tot een schending van artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Nu de uitreis gepland staat, is het duidelijk dat de autoriteiten van Soedan op de hoogte zijn van zijn asielverzoek.
5. De voorzieningenrechter dient te beoordelen of de bezwaren redelijke kans van slagen hebben.
Nova
6. De voorzieningenrechter volgt verweerder in zijn standpunt dat de overgelegde brief van 7 november 2018 van de Darfur Vereniging in Nederland niet als novum kan worden aangemerkt. Verweerder heeft ten eerste terecht aan verzoeker tegengeworpen dat hij dit stuk eerder had kunnen en moeten overleggen. Daarnaast is de brief op verzoek van verzoeker opgesteld en daarmee niet afkomstig uit een objectieve bron. Tot slot is de brief niet vertaald, waartoe verzoeker bij een opvolgende aanvraag wel verplicht is.
De voorzieningenrechter volgt verzoeker voorts niet in zijn standpunt dat verweerder de samenwerkingsverplichting heeft geschonden door niet mee te werken aan de uitvoering van een taalanalyse. In het vorige asielbesluit van 13 juni 2018 heeft verweerder al uiteengezet geen aanleiding te zien om mee te werken aan een taalanalyse, nu in rechte vaststaat dat verzoeker niet uit Darfur afkomstig is.
Bewaring en arrest Gnandi
7. Met verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat de beoordeling van de grondslag van de vreemdelingenbewaring buiten de omvang van dit geding valt. Het spoedverzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is verbonden aan het bezwaar tegen het bestreden besluit en het bezwaar tegen de uitzetting. De vreemdelingenbewaring betreft een andere procedure waartegen een eigen rechtsmiddel openstaat.
8. De voorzieningenrechter volgt verzoeker evenmin in zijn beroep op het arrest Gnandi. Dit arrest mist toepassing in zaken als die van verzoeker. Immers, uit dit arrest volgt dat het aan de lidstaten is om ervoor te zorgen dat het rechtsmiddel tegen het besluit tot afwijzing van een verzoek om internationale bescherming ten volle doeltreffend is, zodat het beroep tegen het terugkeerbesluit schorsende werking dient te hebben gedurende de termijn voor instelling van het beroep en, indien beroep wordt ingesteld, tot aan de beslissing daarop. Het bestreden besluit betreft geen terugkeerbesluit (of afwijzing van een verzoek om internationale bescherming), maar het besluit van verweerder om de voorgenomen uitzetting niet achterwege te laten nadat door verzoeker een opvolgende asielaanvraag was ingediend.
Artikel 3 van het EVRM
9. Verzoeker heeft gesteld dat uitgezette Soedanezen in hun land een reëel risico lopen op behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Wanneer de Soedanese autoriteiten op de hoogte raken van de terugkeer van iemand die asiel heeft gevraagd, wordt die persoon gevangen gezet en mishandeld. Eiser heeft in dat verband gewezen op diverse stukken [4] , en met name op een brief van Amnesty International van 2 augustus 2018 over de gang van zaken rond de uitzetting van een Soedanese vreemdeling naar Soedan op 7 december 2017. Aanvullend heeft verzoeker op 13 november 2018 een e-mailbericht van P. Smit van 12 november 2018 [5] overgelegd, waarin wordt gesteld dat het NFI de conclusies van Amnesty International over het geweld tegen voornoemde persoon heeft bevestigd.
10. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uitzetting van verzoeker naar Soedan niet in strijd is met artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft ten eerste van belang geacht dat de onderhavige aanvraag niet is gebaseerd op nieuwe elementen of bevindingen en dat in de vorige asielprocedures is geoordeeld dat geen sprake is van schending van artikel 3 van het EVRM. Verweerder heeft zich voorts terecht op het standpunt gesteld dat verzoeker geenszins aannemelijk heeft gemaakt dat de autoriteiten van Soedan op de hoogte zijn van de asielaanvragen van verzoeker.
11. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan uit de door verzoeker overgelegde stukken, waaronder de brief van Amnesty International van 2 augustus 2018, evenmin worden afgeleid dat uitzetting van verzoeker naar Soedan in strijd is met artikel 3 van het EVRM.
Uit het aanvullend e-mailbericht van verweerder van 13 november 2018 blijkt immers dat verweerder de uitzetting van de persoon die op 7 december 2017 naar Soedan is uitgezet heeft onderzocht en tot de conclusie is gekomen dat hij geen causaliteit ziet tussen het vermeende letsel en de uitzetting. De vreemdeling heeft meerdere zeer verschillende verhalen verteld over wat hem is overkomen na terugkeer. Daarnaast wordt uit de foto’s van het vermeende letsel, die door het NFI zijn onderzocht, niet duidelijk wanneer deze zijn genomen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in dit e-mailbericht genoegzaam gemotiveerd en in detail uiteengezet waarom hij de conclusies van Amnesty International niet deelt.
12. Verzoeker heeft dus niet aannemelijk gemaakt dat er zich bijzondere feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw voordoen.
13. Geconcludeerd wordt dat de bezwaren van verzoeker geen redelijke kans van slagen hebben. De voorzieningenrechter wijst daarom de verzoeken om voorlopige voorzieningen daarom af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Evenhuis, griffier. De griffier heeft de beslissing telefonisch aan partijen bekend gemaakt op 13 november 2018 om ongeveer 11.15 uur.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBGEL:2016:5529 (AWB 16/20978).
2.ECLI:NL:RVS:2017:1040 (201608040/1/V1).
3.ECLI:EU:C:2018:465.
4.Brief van 5 maart 2015 van het UNHCR (productie 5);
5.E-mailbericht van P. Smit van 12 november 2018 aan diverse Tweede Kamerleden: NFI bevestigt Amnesty-rapport over geweld na uitzetting naar Soedan, toch gaat volgende uitzetting naar Soedan morgen (dinsdag 12 uur) gewoon door.. .