ECLI:NL:RBDHA:2018:14121

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 november 2018
Publicatiedatum
28 november 2018
Zaaknummer
NL 18.18478 en NL18.18479
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Afghaanse atheïst en de positie van afvalligen in Afghanistan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 november 2018 uitspraak gedaan in het beroep van een Afghaanse eiser die een verblijfsvergunning asiel had aangevraagd. De aanvraag was eerder afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die het verzoek kennelijk ongegrond had verklaard. Eiser, die zich in Nederland had afgekeerd van de islam en atheïst was geworden, stelde dat hij bij terugkeer naar Afghanistan gevaar zou lopen vanwege zijn afvalligheid. De rechtbank oordeelde dat de verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom van eiser verwacht mocht worden dat hij zich zou conformeren aan de heersende religieuze praktijken in Afghanistan. De rechtbank stelde vast dat afvalligen in Afghanistan te vrezen hebben voor geweld en discriminatie, en dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij in Afghanistan gevaar zou lopen. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de proceskosten van eiser vergoedde. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van de persoonlijke omstandigheden van asielzoekers en de risico's die zij lopen in hun land van herkomst.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL 18.18478 (beroep) en NL 18.18479 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser en verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. M.M. Polman),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.M.G. Bouma).

ProcesverloopBij besluit van 8 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 oktober 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verder is verschenen [tolk] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
De rechtbank/voorzieningenrechter (hierna: rechtbank) heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen een nadere reactie te geven. Verweerder heeft van die gelegenheid gebruik gemaakt op 29 oktober 2018. De rechtbank heeft daarna het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Feiten
1.1
Eiser is van Afghaanse nationaliteit. Eisers huidige aanvraag is zijn tweede asielaanvraag in Nederland. Zijn eerste aanvraag van 14 december 2015 is afgewezen bij besluit van 26 juli 2017. Dat besluit is in beroep en hoger beroep in stand gebleven. Voor zover van belang heeft verweerder in die procedure geloofwaardig geacht dat eiser een [herkomst] , dat hij in [geboortedag] is geboren en dat de taliban en soortgelijke soennitische groeperingen sjiieten zoals eiser zien als afvallige. De door eiser gestelde problemen die hij en zijn familie zouden hebben ondervonden van de werkzaamheden van eisers vader heeft verweerder niet geloofwaardig geacht.
1.2
Eiser heeft aan zijn huidige aanvraag nieuwe feiten en bevindingen ten grondslag gelegd. Eiser heeft zich gedurende zijn verblijf in Nederland afgekeerd van de islam en is atheïst geworden. Verweerder heeft dit geloofwaardig geacht.
Geschil
2. Partijen zijn het oneens over de vraag of eiser als atheïst gevaar loopt bij terugkeer naar Afghanistan.
2.1
Eiser voert samengevat aan dat hij zich, om geen gevaar te lopen, in Afghanistan zal moeten aanpassen aan de heersende normen en dat een dergelijke terughoudendheid niet van hem mag worden verwacht. Eiser wil zich niet conformeren aan islamitische leefregels en zal zich in algemene termen willen uitlaten over zijn atheïsme. Uit richtlijnen van het Europees Agentschap EASO blijkt dat niet van eiser mag worden gevraagd dat hij zich voordoet als moslim. Eiser heeft bij de zienswijze veel landeninformatie overgelegd waaruit blijkt dat afvalligen in Afghanistan gevaar lopen. Verweerder is daar niet kenbaar op ingegaan. Tot slot doet eiser een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft een notitie overgelegd van Vluchtelingenwerk Nederland over verweerders beslispraktijk in zaken van afvalligen. Daaruit blijkt volgens eiser dat verweerder in meerdere zaken asielvergunningen heeft verleend aan Afghanen enkel vanwege hun afvalligheid.
2.2
Verweerder stelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Afghanistan gevaar loopt vanwege het volgende. Niet-moslims en afvalligen vormen volgens verweerders beleid [1] een risicogroep en een kwetsbare minderheidsgroep. Aan die categorie wordt een asielvergunning verleend als er geringe individuele indicaties zijn dat de aanvrager persoonlijk gevaar zal lopen. [2] Die zijn er niet in het geval van eiser. Niemand in Afghanistan weet dat hij afvallige is, hij heeft eerder geen problemen ondervonden van zijn geloofsovertuiging en uit zijn verklaringen blijkt dat hij niet van plan is om zijn atheïsme actief uit te dragen. Hij hoeft dus geen zelfcensuur te plegen. De door eiser overgelegde landeninformatie maakt dat niet anders. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt volgens verweerder niet omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het om gelijke gevallen gaat.
Positie van afvalligen in Afghanistan
3.1
De rechtbank stelt ten eerste vast dat uit de door eiser overgelegde landeninformatie blijkt dat personen van wie bekend is dat zij afvallige zijn in Afghanistan zowel volgens de wet als sociaal (in hun gemeenschap) te vrezen hebben voor geweld en hevige discriminatie. Verweerder bestrijdt dit niet, maar stelt dat eiser dit risico niet loopt omdat zijn afvalligheid niet bekend is en hij dit niet actief zal gaan uitdragen.
3.2
Verweerder heeft in de Werkinstructie 2018/10 [3] (hierna: WI), een openbaar gemaakte interne gedragslijn, uitgelegd hoe aanvragen met (onder andere) afvalligheid als asielmotief worden onderzocht en beoordeeld. Over de beoordeling van de vrees bij terugkeer is daarin, voor zover van belang, opgenomen: [..]
Van de vreemdeling mag geen terughoudendheid verlangd worden in het uitoefenen van zijn nieuwe geloofsovertuiging (nb: of afvalligheid), mits de vreemdeling aannemelijk kan maken dat deze uitoefening voor hem belangrijk is en het niet kunnen uitoefenen van deze activiteiten en/of uitingen hem in zijn persoonlijke levenssfeer raakt. Naast concrete handelingen is het ook van belang om een beeld te krijgen van de mate waarin de vreemdeling bij een eventuele terugkeer in veiligheid zijn geloofsovertuiging kan uitoefenen. Kan hij openlijk praten over zijn geloof? [..] Kan hij participeren binnen een geloofsgemeenschap of dat juist nalaten?
[...] In iedere samenleving zal een zekere vorm van conformisme aan heersende gebruiken vereist zijn om te kunnen functioneren in die samenleving. Indien van zo’n situatie sprake is, dient uiteraard gemotiveerd te worden waarom van de vreemdeling verwacht mag worden dat hij zich conformeert aan de heersende (religieuze) praktijken.
3.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de gehoren slechts globaal aandacht heeft besteed aan de manier waarop eiser met zijn afvalligheid wil omgaan in Afghanistan. Hij heeft niet doorgevraagd op thema’s als het niet willen conformeren aan islamitische leefregels of openlijk praten over het atheïsme. Uit de door eiser bij de zienswijze overgelegde stukken blijkt verder onder meer het volgende:
Individuals who hold views that can be perceived as having failen away from Islam, such as converts, atheists and secularists, cannot express their views or relationship to Islam
openly, at the risk of sanctions or violence, including by their family. Such individuals must also appear outwardly Muslim and fulfil the behavioural religious and cultural expectations of their local environment, without this being a reflection of their inner conviction. [4]
The International Humanist and Ethical Union (IHEU)[..] states in its 2016 report that in Afghanistan, there are few incidents against non-believers and apostates recorded, giving the view that 'many converts and dissenters from Islam generally are simply too afraid to speak out.’ [5]
Thomas Ruttig explained in the 2016 ACCORD seminar that someone who converted away from Islam, or no longer wants to be involved in religious-cultural life still takes part in traditional religious acts as a 'camouflage’. [..] He explained that there are some atheists in Afghanistan, but that even strong secularists visit the mosque on occasion, and must take part in certain Islamic customs. One's secularism is 'tolerated' as long as one is involved in certain Islamic religious activity, and not agitating against it. [6]
3.4
Eiser heeft aangevoerd dat hij zich niet wil conformeren aan islamitische leefregels en dat hij wil kunnen praten over zijn atheïsme. De door hem overgelegde stukken onderbouwen zijn standpunt dat afvalligen zich qua gedrag en handelingen moeten voordoen als moslims om niet in de problemen te komen. Verweerder heeft, in strijd met zijn werkinstructie, niet gemotiveerd waarom van eiser verwacht mag worden dat hij zich conformeert aan de heersende religieuze praktijken. Verweerder verwacht volgens het eerdergenoemde beleid niet van een vreemdeling dat hij zijn religie (of het gebrek daaraan) verborgen houdt bij terugkeer. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom onvoldoende gemotiveerd dat eiser vanwege zijn afvalligheid niet in aanmerking komt voor vergunningverlening.
Gelijkheidsbeginsel
4.1
Eiser heeft ter onderbouwing van het beroep op het gelijkheidsbeginsel een stuk overgelegd van VWN. Daarin worden V-nummers genoemd van vier zaken van andere Afghanen die atheïst zijn geworden waarin verweerder een asielvergunning heeft verleend. Zo is er de in de notitie genoemde zaak A, waarin een Afghaanse vreemdeling, na eerder te zijn uitgeprocedeerd, aan een nieuwe aanvraag ten grondslag had gelegd atheïst te zijn geworden. Verweerder heeft die aanvraag in eerste instantie afgewezen omdat de vreemdeling niet van plan was het atheïsme actief uit te dragen. Na vernietiging van het bestreden besluit door de rechtbank heeft verweerder die aanvraag ingewilligd. Ook in de notitie genoemde zaak D is de (herhaalde) aanvraag ingewilligd. Dit ging om een afvallige die geen individuele geringe indicaties zou hebben omdat hij nooit eerder in zijn herkomstland Afghanistan verbleven heeft. Daarnaast noemt VWN nog twee V-nummers van inwilligingen van afvallige Afghanen waarvan gemotiveerd wordt aangenomen dat zij enkel vanwege hun afvalligheid een vergunning hebben gekregen.
4.2
In zijn schriftelijke reactie op dit beroep heeft verweerder enkel gesteld dat niet blijkt dat in de genoemde zaken geen sprake was van geringe individuele indicaties die maken dat die vreemdelingen te vrezen hadden voor vervolging. Volgens verweerder heeft eiser daarom niet aannemelijk gemaakt dat het om gelijke gevallen gaat. Uit deze reactie blijkt niet dat verweerder enig onderzoek heeft gedaan naar de genoemde zaken. Dat had wel in de rede gelegen. Eiser heeft het mogelijke gedaan om zijn beroep op het gelijkheidsbeginsel te onderbouwen: hij heeft de V-nummers genoemd en alle omstandigheden voor zover die hem bekend konden zijn. Verweerder heeft anders dan eiser de beschikking over deze dossiers. Gelet op het uitgebreide en onderbouwde betoog van eiser dat in de genoemde zaken ook geen sprake was van individuele indicaties, had het op de weg van verweerder gelegen om de dossiers te raadplegen en aan te geven dat de zaken niet gelijk zijn. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gemotiveerd dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De rechtbank ziet geen aanleiding om gebruik te maken van het aanbod van verweerder om met toepassing van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nadere informatie te verstrekken. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen op eisers aanvullende beroepsgrond te reageren. Verweerder heeft daarmee de kans gekregen om uit te leggen waarin de gevallen van elkaar verschillen, maar daarvan onvoldoende gebruik gemaakt.
5. Hieruit volgt dat verweerder de aanvraag ten onrechte heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken. Omdat de rechtbank op het beroep heeft beslist, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.503,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank/voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.503,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.H. Waller, rechter, in aanwezigheid van mr. B.E. Giesen, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Paragraaf C7/2.3.2 en C7/2.4.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) 2000
2.Paragraaf C2/3.2 en C2/3.3 van de Vc 2000
3.Werkinstructie SUA van de hoofddirecteur IND van 5 juli 2018,
4.Zienswijze pagina 14, verwijzing naar het EASO-rapport over Afghanistan van 21 juni 2018
5.Zienswijze pagina 18, verwijzing naar het EASO-rapport over Afghanistan van 21 december 2017
6.Zienswijze pagina 19, idem voetnoot 6