ECLI:NL:RBDHA:2018:14172
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- G. van Zeben-de Vries
- Rechtspraak.nl
Beperkingen op het recht op betoging in verband met vrees voor wanordelijkheden tijdens demonstraties van Pegida Nederland
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 22 november 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van Pegida Nederland. De verzoekster had kennisgegeven van vijf demonstraties die gepland stonden van 19 tot en met 23 november 2018, waarbij zij tegen de islamisering wilde demonstreren bij verschillende moskeeën in Den Haag. De burgemeester van Den Haag had echter besloten dat de demonstraties op andere locaties moesten plaatsvinden, vanwege de vrees voor wanordelijkheden. Pegida Nederland maakte bezwaar tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om de demonstraties op de oorspronkelijk gewenste locaties toe te staan.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het recht op betoging een grondrecht is, maar dat dit recht kan worden beperkt om wanordelijkheden te voorkomen. De burgemeester had voldoende onderbouwd dat er een gerechtvaardigde vrees voor wanordelijkheden bestond, gebaseerd op eerdere ervaringen met demonstraties van Pegida en de provocatieve aard van de aangemelde demonstraties. De voorzieningenrechter concludeerde dat de burgemeester het recht op betoging van verzoekster kon beperken door een andere locatie aan te wijzen voor de demonstraties, en dat de vrees voor wanordelijkheden niet te beheersen was op de voorgestelde locaties. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.
De uitspraak benadrukt de afweging tussen het recht op betoging en de noodzaak om de openbare orde te handhaven. De voorzieningenrechter stelde vast dat de burgemeester zijn bevoegdheid om beperkingen op te leggen op een juiste manier had gebruikt, en dat er geen reden was om de beslissing van de burgemeester te herzien.