ECLI:NL:RBDHA:2018:14200

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 2819
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op basis van middelenvereiste en arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Marokkaanse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar echtgenoot, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van het argument dat referent niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikte, aangezien hij een uitkering ontving op grond van de Participatiewet. Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat het beleid van verweerder ten aanzien van het middelenvereiste onredelijk is, vooral voor personen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn.

De rechtbank heeft overwogen dat de afwijzing van de mvv-aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), omdat eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland had en er geen objectieve belemmeringen waren om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat referent niet voldoet aan de voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste en dat de door eiseres overgelegde documenten, waaronder een arbeidscontract van referent, niet relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag, omdat deze na het bestreden besluit zijn ingediend. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/2819

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 november 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) in het kader van de procedure Toegang en Verblijf (TEV) met als doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [referent] (hierna: referent)’, afgewezen.
Bij besluit van 20 maart 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft nadere stukken overgelegd.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1986 en heeft de Marokkaanse nationaliteit. Eiseres beoogt verblijf bij referent, haar echtgenoot.
2. Verweerder heeft aan de afwijzing van de mvv-aanvraag ten grondslag gelegd dat referent niet duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan en dat hij niet in aanmerking komt voor vrijstelling van dit middelenvereiste. Daartoe heeft verweerder overwogen dat uit Suwinet is gebleken dat referent sinds 15 september 2009 een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet. Voorts komt referent niet in aanmerking voor vrijstelling van de plicht tot arbeidsinschakeling en is niet gebleken dat hij blijvend en volledig arbeidsongeschikt is. De weigering is niet in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), aldus verweerder.
Verweerder heeft dit standpunt in het bestreden besluit gehandhaafd.
3. Eiseres heeft in beroep een arbeidscontract van referent overgelegd, voor 20 uur per week, comform het door het UWV vastgestelde arbeidsvermogen van referent, voor de duur van één jaar, geldend vanaf 1 april 2018. Referent heeft dit contract een dag voor het bestreden besluit ontvangen. Eiseres stelt dat het van onredelijke hardheid getuigt dit contract niet bij de beoordeling te betrekken.
Eiseres betoogt dat het beleid van verweerder ten aanzien van vrijstelling van het middelenvereiste wegens arbeidsongeschiktheid onredelijk is. Het beleid biedt geen enkele ruimte voor gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid. Een persoon die gedeeltelijk arbeidsongeschikt is, zal nooit kunnen voldoen aan het middelenvereiste en daardoor nooit in aanmerking kunnen komen voor gezinshereniging. Dit is in strijd met artikel 8 van het EVRM. Het beleid dient derhalve buiten toepassing te worden verklaard, danwel had verweerder met toepassing van de hardheidsclausule van dit beleid moeten afwijken, aldus eiseres. Bovendien blijkt uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) dat, indien niet wordt voldaan aan de inkomensvoorwaarden, een individuele afweging dient te worden gemaakt.
4. Ingevolge artikel 3.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb) wordt de verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 3.13, eerste lid, verleend, indien de hoofdpersoon duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan als bedoeld in artikel 3.74, eerste lid, onder a.
Ingevolge het tweede lid wordt in afwijking van het eerste lid de verblijfsvergunning eveneens verleend, indien de hoofdpersoon naar het oordeel van Onze Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt is.
Volgens hoofdstuk B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet af omdat de referent niet zelfstandig en duurzaam over voldoende middelen van bestaan beschikt, als de referent voldoet aan één van de volgende voorwaarden:
- de referent heeft de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, AOW bereikt;
- de referent is naar het oordeel van de Minister blijvend en volledig arbeidsongeschikt; of
- de referent is blijvend niet in staat aan de plicht tot arbeidsinschakeling te voldoen.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat referent niet zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, nu hij een uitkering ontvangt in het kader van de Participatiewet. Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat referent niet voldoet aan de in hoofdstuk B7/2.1.1 van de Vc genoemde voorwaarden voor vrijstelling van het middelenvereiste. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 18 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1648) het in de door verweerder genoemde uitspraak van 26 april 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1164) neergelegde oordeel herhaald dat dit door verweerder gevoerde beleid als zodanig niet onredelijk is en dat het aan referent is om zo nodig rechtsmiddelen in te stellen tegen een besluit van het UWV indien daarin volgens referent ten onrechte geen uitkering op grond van de Inkomensvoorziening Volledige Arbeidsongeschikten (IVA) wordt verleend omdat terugkeer op de arbeidsmarkt volgens die referent niet dan wel nauwelijks is te verwachten. Het UWV heeft referent voor 20 uur per week arbeidsgeschikt verklaard. Uit de stukken is niet gebleken dat referent naar verloop van tijd niet meer dan 20 uur zal kunnen gaan werken en nooit aan het middelenvereiste zal kunnen voldoen. Eiseres heeft verder gesteld dat zij van het inkomen van referent kunnen rondkomen en dat verweerder daarover ten onrechte geen individuele afweging heeft gemaakt. Voor zover eiseres daarbij heeft beoogd een beroep te doen op het arrest Chakroun van het Hof van Justitie van 4 maart 2010 (ECLI:EU:C:2010:117), wordt overwogen dat dit arrest ziet op de hoogte van de inkomensnorm, ter voorkoming dat de vreemdeling voor zijn levensonderhoud een beroep moet doen op het stelsel voor sociale bijstand. Het arrest ziet dus op de situatie dat de vreemdeling zelfstandig beschikt over inkomen en is gelet daarop dan ook niet op eiseres van toepassing.
5.2
Eiseres heeft in beroep te kennen gegeven dat referent zich heeft neergelegd bij het oordeel van het UWV dat hij voor 20 uur per week arbeidsgeschikt is verklaard en als gevolg daarvan een dienstverband is aangegaan. De vraag of referent daardoor duurzaam en zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan valt, gelet op de ex-tunc toets, buiten de omvang van het geschil.
5.3
Verweerder heeft zich voorts op het standpunt mogen stellen dat de afwijzing van de aanvraag geen schending van artikel 8 van het EVRM oplevert, nu eiseres geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad en bovendien niet is gebleken dat er een objectieve belemmering bestaat om het familie- of gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Eiseres heeft dit niet betwist. De rechtbank ziet evenmin aanleiding voor het oordeel dat verweerder met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht van het beleid had moeten afwijken.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.