ECLI:NL:RBDHA:2018:14258

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 7591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • G. van Zeben-de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van horeca-inrichting wegens obstructie van politie-ambtenaren

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 november 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de horeca-inrichting Club Caesar, die door de burgemeester van Delft voor zes maanden was gesloten. De sluiting volgde op een incident op 28 oktober 2018, waarbij personeel van de horeca-inrichting de toegang tot het pand weigerde aan politie-ambtenaren na een geweldsincident. De burgemeester baseerde zijn besluit op het Handhavingsscenario Horeca 2015 van de gemeente Delft, dat bepaalt dat bij obstructie van politie- en brandweerfunctionarissen de burgemeester bevoegd is om een horeca-inrichting te sluiten.

De voorzieningenrechter overwoog dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De rechter concludeerde dat de weigering van toegang door het personeel van de horeca-inrichting in strijd was met de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Delft, die vereist dat de exploitant ervoor zorgt dat politie-ambtenaren onbelemmerd toegang hebben. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de sluiting van zes maanden niet onredelijk werd geacht, gezien de ernst van de obstructie en het belang van de openbare orde.

De uitspraak benadrukt dat de exploitant verantwoordelijk is voor het handelen van het personeel, ook als hij zelf niet aanwezig is. De rechter nam in overweging dat het belang van de openbare orde zwaarder weegt dan de financiële belangen van de horeca-inrichting. De voorzieningenrechter gaf aan dat indien verzoekster in de bezwaarfase kan aantonen dat de sluiting leidt tot een onredelijk groot omzetverlies, de burgemeester in zijn beslissing op bezwaar moet motiveren of de sluitingsduur evenredig is in het geval van een dreigend faillissement.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7591
uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 november 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster], te [plaats], verzoekster

(gemachtigde: mr. I.A. Kamans),
tegen

de Burgemeester van Delft, verweerder

(gemachtigden: mr. B. Hobbelink en K. van Woudenberg).

Procesverloop

Bij besluit van 16 november 2018 heeft verweerder de horeca-inrichting Club Caesar met ingang van 18 november 2018 vanaf 00.00 uur voor de duur van zes maanden gesloten.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 november 2018. Verzoekster is daarbij vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verder zijn voor verzoekster ter zitting verschenen [persoon X] en [persoon Y]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2 Verweerder heeft aan het besluit ten grondslag gelegd dat op 28 oktober 2018 door personeel van de horeca-inrichting obstructie is gepleegd ten opzichte van de politie, doordat de politie, na een geweldsincident, de toegang tot de horeca-inrichting werd geweigerd. Verweerder heeft er daarbij op gewezen dat verzoekster in dit verband eerder is gewaarschuwd.
3 Ingevolge paragraaf 3.1, onder d, van het Handhavingsscenario Horeca 2015 van de gemeente Delft kan de burgemeester ter bescherming van het woon- en leefklimaat en de openbare orde tot sluiting van een horeca-inrichting overgaan. In ieder geval wordt tot sluiting van de horeca-inrichting voor minimaal één week tot maximaal 52 weken indien obstructie is gepleegd ten aanzien van politie- en brandweerfunctionarissen bij de uitoefening van hun functie.
4 De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
Uit de bestuurlijke rapportage van de politie blijkt dat op 28 oktober 2018, omstreeks 04:15 een vechtpartij plaatshad voor de deur van de horeca-inrichting. Vier bij deze vechtpartij betrokkenen verlieten deze plek, terwijl drie andere betrokkenen de inrichting werden binnengelaten. Toen door politie-ambtenaren om toegang tot de inrichting werd gevraagd om te kunnen constateren of deze drie personen zich nog in de inrichting bevonden, werd daartoe door de beveiliger geen toestemming verleend. De politie-ambtenaren hebben daarop gevorderd de deur te openen. Daarop werd door de portier gezegd dat alleen de bedrijfsleider daarvoor toestemming kon geven. De politie-ambtenaren besloten te wachten op versterking, die na 15 minuten verscheen. De bedrijfsleider van de horeca-inrichting meldde zich intussen bij de politie en gaf toestemming de inrichting te betreden. Na aankomst van de versterking, hebben de politie-ambtenaren de inrichting betreden. De gezochte drie personen zijn daarbij niet aangetroffen. Uit later onderzoek is gebleken dat de aanwezige beveiligingscamera’s geen opnamen bevatten.
Niet in geschil is dat de politie-ambtenaren aanvankelijk de toegang tot de horeca-inrichting is ontzegd. Dit is in strijd met artikel 2:32 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Delft, volgens welk artikel de exploitant van een horecabedrijf verplicht is ervoor te zorgen dat ambtenaren van de politie onmiddellijk en onbelemmerd toegang hebben tot zijn horecabedrijf. Dat de vechtpartij op 28 oktober 2018 – volgens verzoekster - slechts een ‘licht’ geweldsincident betrof waarbij geen letsel is vastgesteld, doet daar niet aan af, aangezien vastgesteld letsel geen voorwaarde is voor het bestaan van de verplichting tot het verlenen van toegang. Doordat hen de toegang werd geweigerd, konden de politie-ambtenaren hun onderzoek niet voortzetten. Dit betekent dat sprake was van obstructie.
Gelet op deze gang van zaken is verweerder volgens zijn beleid, zoals neergelegd in het Handhavingsscenario Horeca - Delft, bevoegd tot toepassing van bestuursdwang in de vorm van een sluiting tot maximaal 52 weken. Volgens dit beleid is in geval van obstructie een eerdere formele waarschuwing niet noodzakelijk om (direct) tot sluiting over te gaan.
In dit geval heeft verweerder besloten tot een sluiting van de duur van zes maanden.
De voorzieningenrechter ziet vooralsnog, gelet op alle omstandigheden, geen aanleiding om de sluitingsduur van zes maanden onredelijk te achten. Daarbij acht zij van belang dat het niet toelaten van politie-ambtenaren een zeer ernstig feit betreft. Dat het personeel op de bewuste avond niet op de hoogte was van deze – in de APV vastgelegde - verplichting, komt voor rekening en risico van verzoekster. Daarbij geldt dat de exploitant verantwoordelijk wordt gehouden voor het handelen van de aanwezige beveiliger(s), ook indien hij zelf niet aanwezig is. Dat verzoekster bereid is maatregelen te treffen om herhaling in de toekomst te voorkomen, maakt dit niet anders.
Het belang van (het herstellen van) de openbare orde en de veiligheid heeft verweerder in redelijkheid zwaarder kunnen laten wegen dan het financiële belang van verzoekster. Uit de thans door verzoekster overgelegde stukken valt niet af te leiden dat de sluiting tot een zodanig groot omzetverlies zal leiden dat een faillissement het directe gevolg zal zijn. Indien verzoekster dit standpunt in de bezwaarfase voldoende onderbouwt, dient verweerder in de te nemen beslissing op bezwaar te motiveren of een sluitingsduur van zes maanden ook in geval van onafwendbaar faillissement evenredig geacht kan worden.
5 De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H.G. Egter van Wissekerke, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 november 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.