ECLI:NL:RBDHA:2018:14308

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
6665867/18-3580
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurschuld en boedelschuld in faillissement: beoordeling van vorderingen en verweren

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 december 2018 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de stichting Stichting Wonen Midden-Delfland en gedaagden, waaronder een failliete huurder en de curator. De eisende partij, Midden-Delfland, vorderde hoofdelijke veroordeling van de gedaagden tot betaling van een huurschuld van € 6.935,48, vermeerderd met wettelijke rente en kosten, alsook ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde. De gedaagden, waaronder de curator, voerden verweer en stelden dat de huurschuld geen boedelschuld was, omdat de huurovereenkomst na faillissement niet was voortgezet door de curator.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de huurovereenkomst per 2 september 2018 was beëindigd door opzegging door gedaagde 1. Hierdoor had Midden-Delfland geen belang meer bij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming, wat leidde tot afwijzing van dat deel van de vordering. De rechtbank oordeelde echter dat de hoogte van de achterstand door gedaagde 1 was erkend en dat de vordering tot betaling van de huurschuld toewijsbaar was. De curator werd afgewezen in zijn verweer, omdat de huurschuld niet als boedelschuld kon worden aangemerkt.

De beslissing van de rechtbank hield in dat gedaagde 1 werd veroordeeld tot betaling van het verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en kosten, terwijl Midden-Delfland ook in de kosten van de procedure ten opzichte van de curator werd veroordeeld. Dit vonnis benadrukt de juridische nuances rondom huurschulden in faillissementssituaties en de verantwoordelijkheden van de curator.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Zittingsplaats ‘s-Gravenhage
AD
Rolnr.: 6665867 RL EXPL 18-3580
5 december 2018
Vonnis in de zaak van:
de stichting Stichting Wonen Midden-Delfland,
gevestigd en kantoorhoudende te Maasland,
eisende partij,
gemachtigde: [gemachtigde] ,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2] ,

beiden wonende te [woonplaats] ,

3. [curator] , in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van gedaagde sub 2.

kantoorhoudende te Zoetermeer,
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als “Midden-Delfland”, “ [gedaagde 1] ”, “ [gedaagde 2] ” en “ [curator] ”. Gedaagde sub 1, sub 2 en sub 3 samen worden aangeduid als “gedaagden”.

1.Procedure

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de rolbeslissing van 12 september 2018;
  • de akte houdende uitlatingen tevens vermeerdering van eis van de zijde van Midden-Delfland.
1.2.
Het vonnis is nader bepaald op heden.

2.Feiten

Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, staat tussen partijen – voor zover thans van belang – het volgende vast.
2.1.
Tussen Midden-Delfland en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] is in het verleden een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot het perceel staande en gelegen te [plaats] aan de [adres] . Uit hoofde van deze overeenkomst is bij vooruitbetaling een huurprijs van thans € 731,85 per maand verschuldigd.
2.2.
[gedaagde 2] is op 18 februari 2014 failliet verklaard met benoeming van [curator] tot curator.
2.3.
Bij vonnis van 13 mei 2015 van de rechtbank Den Haag is de huurovereenkomst tussen Midden-Delfland en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ontbonden en zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] veroordeeld tot ontruiming van de woning. In juni 2015 heeft [gedaagde 1] aan Midden-Delfland de huurachterstand betaald. Midden- Delfland heeft afgezien van ontruiming en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn in de woning blijven wonen.
2.4.
Bij vonnis van 12 mei 2016 van de rechtbank Den Haag is de huurovereenkomst tussen Midden-Delfland en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] opnieuw ontbonden met veroordeling van [gedaagde 1] tot ontruiming van de woning. Midden- Delfland heeft wederom afgezien van ontruiming en [gedaagde 1] is met [gedaagde 2] in de woning blijven wonen.
2.5.
De huurovereenkomst is per 2 september 2018 beëindigd door opzegging door [gedaagde 1] .

3.Vordering

3.1.
Midden-Delfland vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van Van Staalduijen en [curator] tot betaling aan Midden-Delfland, na vermeerdering van eis, (i) van een bedrag van € 6.935,48 te vermeerderen met de wettelijke rente over € 6.540,66 vanaf de dag der dagvaarding tot de dag der algehele voldoening, (iii) een bedrag van € 731,85 te vermeerderen met de (wettelijk) toegestane huurverhoging, vanaf 3 september 2018, alsmede (iv) de kosten van de procedure en (iv) ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] .
3.2
Midden-Delfland legt aan haar vordering kort samengevat het volgende ten grondslag. Gedaagden zijn in gebreke gebleven met correcte betaling van de huur. Zij hebben een achterstand laten ontstaan in de periode van 1 december 2017 tot en met 2 september 2018 van € 6.540,66. Ondanks aanmaning heeft Midden-Delfland van [gedaagde 1] en [curator] geen volledige betaling van de achterstand kunnen verkrijgen. Op grond van artikel 7:230 Burgerlijk Wetboek (BW) is de oorspronkelijke huurovereenkomst na de ontbindingen voortgezet. De achterstallige huur is op grond van artikel 39 Faillissementswet (Fw) aan te merken als boedelschuld waardoor ook [curator] in zijn hoedanigheid van curator van [gedaagde 2] aangesproken kan worden tot betaling van de huur. [curator] kan het oplopen van de boedelschuld voorkomen door de huurovereenkomst op te zeggen, iets wat hij tot nu toe niet heeft gedaan. Wegens het uitblijven van de betaling maakt Midden-Delfland aanspraak op buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente.

4.Verweer

4.1.
[gedaagde 1] voert namens haarzelf en [gedaagde 2] verweer. Zij stelt dat zij op 22 maart 2018 een bedrag van € 3.255,67 heeft overgemaakt aan Midden-Delfland.
4.2.
[curator] verzoekt de eis af te wijzen met veroordeling van Midden-Delfland in de kosten van de procedure. Hij voert hiertoe - kort samengevat - het navolgende aan. Als de huurovereenkomst na datum faillissement eindigt en daarna weer wordt verlengd, opnieuw wordt afgesloten of ’herleeft’, is de huur - na de beëindiging - geen boedelschuld. Dat zou alleen anders kunnen zijn wanneer deze ‘voortzetting’ zijn oorzaak vindt in een handelen van de curator, bijvoorbeeld wanneer de curator met de verhuurder overeenkomt dat de huurovereenkomst wordt ‘voortgezet’. Dat deze stellingname juist is blijkt ten eerste uit (de parlementaire geschiedenis van) artikel 39 Fw. Zie onder meer ECLI:NL:GHAMS:2010:BL5105. Ten tweede is het in strijd met artikel 24 Fw om aan te nemen dat een failliete huurder een boedelschuld kan creëren door met instemming van de verhuurder na de ontbinding in de woning te blijven. Ten derde zou het ook onwenselijk zijn dat failliet door zijn manier van handelen een boedelschuld zou kunnen creëren terwijl het juist de bedoeling van de wetgever is dat de boedel wordt verlost van een dergelijke schuld doordat de curator de huurovereenkomst opzegt of die op een andere wijze eindigt. Daarnaast is artikel 7:230 BW (in beginsel) niet van toepassing op de ontbinding van de huurovereenkomst.

5.Beoordeling

5.1.
Gebleken is dat [gedaagde 1] de huurovereenkomst per 1 augustus 2018 heeft opgezegd. Midden Delfland heeft daardoor geen belang meer bij ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning. Dit deel van de vordering zal daarom worden afgewezen.
5.2.
[gedaagde 1] heeft de hoogte van de achterstand erkend, althans niet of onvoldoende weersproken. Dit deel van de vordering zal daarom ook worden toegewezen. Eventueel na de dagvaarding gedane betalingen strekken in mindering op de vordering.
5.3.
[gedaagde 1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
5.4.
Met betrekking tot het verweer van [curator] overweegt de kantonrechter als volgt. De vraag of de huurovereenkomst met [gedaagde 2] na de ontbindingsvonnissen ex artikel 7:230 BW is voortgezet, kan onbeantwoord blijven. Ook wanneer moet worden aangenomen dat de oorspronkelijke huurovereenkomst na de ontbindingen met [gedaagde 2] is voortgezet, kan de huurschuld niet worden beschouwd als boedelschuld. De voortzetting is dan immers enkel het gevolg van het handelen van [gedaagde 2] bestaande uit het na de ontbinding blijven bewonen van de woning en het door Midden-Delfland accepteren van deze situatie. Er is hoe dan ook geen sprake van een voortzetting door het handelen van [curator] Het zou in strijd zijn met het systeem en de bedoeling van de Faillissementswet als enkel door toedoen van de gefailleerde en de verhuurder een boedelschuld kan ontstaan. En ingevolge artikel 24 Fw is de boedel niet aansprakelijk voor verbintenissen van de schuldenaar, die na de faillietverklaring zijn ontstaan, tenzij de boedel is gebaat. Dat laatste is hier niet het geval. Het voortzetten van de huurovereenkomst levert voor de boedel geen bate op.
5.5.
De vordering tegen [curator] zal op grond van het voorgaande worden afgewezen. [curator] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Midden-Delfland in de kosten van het verweer nu zijn kosten ten laste van de failliete boedel komen. Midden-Delfland heeft hiertegen geen verweer gevoerd. Nu Midden-Delfland in het ongelijk zal worden gesteld, acht de kantonrechter deze kosten toewijsbaar.

6.Beslissing

De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde 1] , om tegen behoorlijke kwijting aan Midden Delfland te betalen een bedrag van € 6.931,79 vermeerderd met de wettelijke rente over € 6.540,66 vanaf de dag der verval tot die der algehele voldoening, waarop in mindering strekt eventueel na de dagvaarding gedane betalingen;
- veroordeelt [gedaagde 1] in de kosten van de procedure, tot hiertoe aan de zijde van Midden Delfland vastgesteld op € 1.181,62, waarvan € 500,-- aan salaris voor de gemachtigde van Midden-Delfland;
- veroordeelt Midden-Delfland in de kosten van de procedure tot hiertoe aan de zijde van [curator] vastgesteld op € 500,-- aan salaris;
- wijst af het meer of anders gevorderde;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 december 2018.