In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, geboren in 1956 en van Russische nationaliteit, had op 3 augustus 2018 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 22 november 2018.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat Frankrijk zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt, zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure in Frankrijk. Eiser heeft echter geen overtuigend bewijs geleverd voor zijn stellingen over de slechte behandeling en opvang in Frankrijk.
De rechtbank concludeert dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen rechtmatig is. Eiser kan zich niet beroepen op zijn persoonlijke ervaringen in Nederland om de verantwoordelijkheid van Frankrijk te betwisten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.