ECLI:NL:RBDHA:2018:14434

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
NL18.20901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweigerde verblijfsvergunning asiel op grond van Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser, geboren in 1956 en van Russische nationaliteit, had op 3 augustus 2018 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag echter niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting op 22 november 2018.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op goede gronden heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen. Eiser heeft niet kunnen aantonen dat Frankrijk zich niet aan zijn internationale verplichtingen houdt, zoals vastgelegd in het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. De rechtbank wijst erop dat het aan eiser is om aan te tonen dat er sprake is van tekortkomingen in de asielprocedure in Frankrijk. Eiser heeft echter geen overtuigend bewijs geleverd voor zijn stellingen over de slechte behandeling en opvang in Frankrijk.

De rechtbank concludeert dat de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen rechtmatig is. Eiser kan zich niet beroepen op zijn persoonlijke ervaringen in Nederland om de verantwoordelijkheid van Frankrijk te betwisten. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20901

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.P.M. Ngasirin),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. de Jong).

Procesverloop

Bij besluit van 6 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) niet in behandeling genomen op de grond dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.20902, plaatsgevonden op 22 november 2018. Eiser is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt geboren te zijn op [geboortedatum] 1956 en de Russische nationaliteit te hebben. Hij heeft op 3 augustus 2018 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw 2000 niet in behandeling genomen. In dit artikel is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen, indien op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
3. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen eiser heeft aangevoerd, wordt in het navolgende ingegaan.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Eiser voert aan dat het recht op een eerlijk proces zoals verankerd is in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) door Frankrijk niet wordt gerespecteerd. In Frankrijk heeft eiser geen recht op gratis rechtsbijstand, waardoor hij zijn klachten niet aan een advocaat kan voorleggen en niet in beroep heeft kunnen gaan tegen de afwijzende beslissing op zijn asielaanvraag. Dit is bovendien in strijd met artikel 20 van de Richtlijn 2013/32/EU (Procedurerichtlijn). Aan hem had kosteloze rechtsbijstand en vertegenwoordiging geboden moeten worden, nu niet op voorhand was uit te sluiten dat zijn beroep een reële kans van slagen had. Verder werd hij in Frankrijk slecht en hard behandeld en kreeg hij geen uitleg met betrekking tot zijn asielprocedure.
5.1.
De rechtbank stelt voorop dat Frankrijk is aangesloten bij het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76), (Vluchtelingenverdrag) en het EVRM. In beginsel mag verweerder er, gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel, van uitgaan dat de autoriteiten van Frankrijk zich aan hun internationale verplichtingen houden. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en de opvangvoorzieningen, zodat niet langer uitgegaan mag worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd. Zo heeft eiser zijn stelling dat sprake is van dergelijke tekortkomingen niet onderbouwd en vindt de rechtbank hiervoor ook geen steun in de door hem afgelegde verklaringen. In het aanmeldgehoor Dublin heeft eiser immers verklaard dat hij gedurende zijn asielprocedure in Frankrijk is bijgestaan door een advocaat en dat hij zelf niet in beroep wilde gaan tegen de afwijzende beslissing op zijn asielaanvraag omdat hij de omstandigheden en opvangvoorzieningen in Frankrijk te slecht vond. Dat hij niet in beroep is gegaan omdat hij de kosten van rechtsbijstand niet kon dragen, blijkt dan ook niet uit zijn verklaringen.
5.3.
Voor zover eiser van mening is dat Frankrijk zich niet houdt aan de Procedurerichtlijn, dan dient hij zich hierover te beklagen bij de Franse autoriteiten dan wel geëigende instanties. De rechtbank verwijst in dit verband naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in de zaak K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van
2 december 2008 (ECLI:NL:XX:2008:BG9802). Niet is gebleken dat eiser bij de autoriteiten in Frankrijk heeft geklaagd noch dat de autoriteiten hem bij voorbaat niet zouden kunnen of willen helpen.
6. Indien eiser wordt overgedragen aan Frankrijk, dan dreigt er volgens hem indirect refoulement. Door de Russische autoriteiten zal hij onderworpen worden aan een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie strijdige situatie.
6.1.
De rechtbank overweegt dat nu niet aannemelijk gemaakt is dat Frankrijk jegens eiser de beginselen van het Vluchtelingenverdrag en het EVRM niet zal naleven, er geen grond bestaat om aan te nemen dat Frankrijk eiser zal terugsturen naar Rusland zonder dat toetsing aan deze verdragen heeft plaatsgevonden. Middels het claimakkoord heeft Frankrijk bovendien gegarandeerd de asielaanvraag van eiser in behandeling te nemen. Daarom is niet op voorhand sprake van (indirect) refoulement bij overdracht van eiser aan Frankrijk.
7. Eiser voert aan dat Frankrijk zich niet houdt aan de Richtlijn 2013/33/EU (Opvangrichtlijn). In Frankrijk heeft hij slechte opvang met nauwelijks voorzieningen gehad. Hij voelde zich daar bovendien niet veilig. Hij moest verblijven in een opvangvoorziening die alleen tijdens de nachtelijke uren geopend was en waar ook daklozen en mensen met besmettelijke ziektes verbleven. Overdag moest hij noodgedwongen op straat zwerven. Eiser verwacht bij terugkeer naar Frankrijk in vreemdelingenbewaring te worden gesteld, waarbij de Europese richtlijnen niet zullen worden nageleefd.
7.1.
De rechtbank overweegt dat indien eiser van mening is dat de opvangvoorzieningen in Frankrijk onder de maat zijn, hij zich hierover dient te beklagen bij de Franse autoriteiten dan wel geëigende instanties. Niet is gebleken dat eiser bij de autoriteiten in Frankrijk heeft geklaagd noch dat de autoriteiten hem bij voorbaat niet zouden kunnen of willen helpen. De enkele stelling dat hij niet kon klagen en geen bescherming van de Franse autoriteiten verwacht, is hiertoe onvoldoende. De stelling van eiser dat hij niet wist waar en hoe hij kon klagen, omdat hij geen Frans of Engels spreekt, maakt niet dat niet langer van dit uitgangspunt uitgegaan kan worden. Zoals eiser in het aanmeldgehoor Dublin heeft verklaard, is hij tijdens zijn asielprocedure bijgestaan door een advocaat. Hij had dan ook bij zijn advocaat kunnen informeren naar de mogelijkheden om te klagen over de opvangvoorzieningen. Dat eiser dit niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening.
8. Eiser voert aan dat hij vertrouwen in de autoriteiten van Nederland heeft maar niet in die van Frankrijk. Hij voelt zich in Nederland veilig en wordt hier goed behandeld. Hij ontvangt adequate opvang en krijgt de voorzieningen die hij nodig heeft. Bovendien zijn de mensen vriendelijk tegen hem.
8.1.
De rechtbank overweegt dat de onderhavige procedure slechts betrekking heeft op de vraag welke lidstaat op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is om het verzoek om internationale bescherming van eiser te behandelen. Verweerder heeft vastgesteld dat Frankrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Het karakter van de Dublinverordening is onverenigbaar met de opvatting dat de intentie van de vreemdeling bepalend is voor de vaststelling van het voor de behandeling van het verzoek om internationale bescherming verantwoordelijke land. De omstandigheid dat eiser vertrouwen heeft in de Nederlandse autoriteiten en zich hier veilig en goed voelt, kan aan de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat dan ook niet afdoen.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.E. Bakels, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.