4.1.Uit artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw volgt dat van een vrijwillige vertrektermijn kan worden afgezien als er een risico bestaat dat de vreemdeling zich aan toezicht zal onttrekken. Op grond van artikel 6.1 van het Vb kan een risico op onttrekking worden aangenomen indien ten minste twee van de gronden als bedoeld in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb, op de vreemdeling van toepassing zijn. In het terugkeerbesluit heeft verweerder, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
Gelet op het feit dat bovenstaande gronden niet zijn betwist, kan een risico op onttrekking worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank had een termijn voor vrijwillig vertrek dan ook niet hoeven worden gegeven.
5. Het betoog van eiser ten aanzien van de maatregel van bewaring dat verweerder toepassing had moeten geven aan artikel 59, derde lid, van de Vw, omdat eiser verklaard heeft te willen vertrekken, een geldig paspoort heeft van Albanië, en voldoende uitreisgeld bij zich had, faalt. Bij de beantwoording van de vraag of de verklaring van de vreemdeling dat hij Nederland wil verlaten voor waar kan worden aanvaard, is van belang of de vreemdeling deze verklaring heeft geconcretiseerd en of de staatssecretaris feiten of omstandigheden heeft gesteld die afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van deze verklaring. Reeds uit hetgeen is overwogen onder 3.1 volgt dat niet kan worden aangenomen dat eiser bereid was Nederland, dan wel de EU zelfstandig te verlaten. Tevens heeft eiser zijn verklaring niet geconcretiseerd door bijvoorbeeld zelf een vliegticket naar Albanië te kopen.
6. Het betoog van eiser ten aanzien van de maatregel van bewaring dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, faalt. Eiser is op 14 november 2018 in bewaring gesteld. Op 19 november 2018 heeft een vertrekgesprek plaatsgevonden. De maatregel is op 22 november 2018 opgeheven. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend heeft gehandeld.
7. De beroepen zijn ongegrond.
8. Het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.