ECLI:NL:RBDHA:2018:14804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
NL18.20064
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overbrenging en ophouding van vreemdeling op grond van artikel 50 Vw

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 december 2018 uitspraak gedaan over de onrechtmatige overbrenging en ophouding van eiser, een Marokkaanse vreemdeling, op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser was op 27 oktober 2018 aangehouden door de politie in Amsterdam wegens diefstal en werd vervolgens overgebracht naar het Bureau Vreemdelingenpolitie. De rechtbank oordeelde dat de stelling van verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat eiser geen rechtmatig verblijf had in Nederland, niet voldoende was onderbouwd met bewijs uit de dossierstukken. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor de overbrenging en ophouding van eiser, aangezien uit het proces-verbaal van aanhouding bleek dat eiser zich had gelegitimeerd met een Nederlandse verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de overbrenging en ophouding onrechtmatig waren en kende eiser een schadevergoeding toe van € 100,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming, evenals een proceskostenvergoeding van € 1.252,50 aan de rechtsbijstandverlener. De uitspraak werd gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, en mr. R. Pronk, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20064

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. B.A. Zevenbergen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Op 27 oktober 2018 is eiser op grond van artikel 50, tweede of derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en aldaar opgehouden.
Eiser heeft tegen de overbrenging en de ophouding beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2018. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen om nadere informatie te verstrekken.
Verweerder heeft bij brief van 8 november 2018 een aanvullend proces-verbaal van bevindingen van de Vreemdelingenpolitie van 8 november 2018 overgelegd. Eiser heeft daarop bij brief van 9 november 2018 gereageerd. Partijen hebben niet aangegeven dat zij op een nadere zitting gehoord willen worden. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek op 3 december 2018 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is van Marokkaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] .
2. Uit het dossier is gebleken dat eiser op zaterdag 27 oktober 2018 om 01.10 uur door de politie is aangehouden in de [naam 1] ’s aan de Leidsestraat in Amsterdam wegens verdenking van diefstal van een rugzak, met daarin een [merk] -fotocamera, in de [naam 2] , even verderop aan de Leidsestraat. Hij is vervolgens ter voorgeleiding aan een hulpofficier van justitie overgebracht naar het Hoofdbureau van Politie aan de Elandsgracht. Hij kwam daar op 27 oktober 2018 om 01.25 uur aan. Om 02.15 uur is het bevel gegeven om hem op te houden voor onderzoek. Om 16.15 uur werd eiser door de hulpofficier van justitie heengezonden en direct aansluitend op grond van artikel 50, tweede of derde lid, Vw overgebracht naar het Bureau Vreemdelingenpolitie in Amsterdam als plaats van verhoor. Eiser kwam daar om 18.00 uur aan en werd daar opgehouden. Eiser is niet verhoord. Om 20.35 uur is de vrijheidsbeneming op grond van artikel 50 Vw beëindigd.
3. Op grond van artikel 50, derde lid, Vw mag een staande gehouden persoon worden overgebracht naar een plaats bestemd voor gehoor, indien zijn identiteit onmiddellijk kan worden vastgesteld en indien blijkt dat hij geen rechtmatig verblijf geniet, dan wel niet onmiddellijk blijkt dat hij rechtmatig verblijf heeft.
4. Eiser voert aan dat zijn overbrenging en ophouding op grond van artikel 50 Vw onrechtmatig is. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 27 oktober 2018 blijkt dat hij zich heeft gelegitimeerd met een Nederlandse verblijfsvergunning. Zijn identiteitsgegevens en verblijfsrechtelijke positie waren dus bekend. Op het moment van zijn overbrenging en ophouding waren er geen aanwijzingen dat hij geen rechtmatig verblijf had of dat daarover twijfel bestond. Ook uit het door verweerder overgelegde aanvullende proces-verbaal van bevindingen van 8 november 2018 kan volgens eiser niet worden opgemaakt dat op het moment dat eiser is heengezonden door de hulpofficier van justitie, op 27 oktober 2018 om 16:15 uur, was gebleken dat hij geen rechtmatig verblijf had, dan wel dat niet onmiddellijk was gebleken dat hij rechtmatig verblijf had.
4.1
Verweerder heeft naar voren gebracht dat in het proces-verbaal van aanhouding van 27 oktober 2018 ten onrechte staat vermeld dat eiser zich heeft gelegitimeerd met een Nederlandse verblijfsvergunning. Het documentnummer [nummer] , zoals dat in het proces-verbaal wordt genoemd, is in het systeem van verweerder terug te voeren op een
W-document. Een W-document is geen verblijfsvergunning, maar een identiteitsbewijs voor vreemdelingen die asiel hebben aangevraagd waarop nog geen definitieve beslissing is genomen, en die op grond daarvan rechtmatig verblijf hebben.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat op het moment van overbrenging en ophouding van eiser zijn identiteit vaststond, en ook dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland meer had. Daarom was volgens verweerder voldaan aan de vereisten voor overbrenging en ophouding voor verhoor, zoals bedoeld in artikel 50, derde lid, van de Vw. Verweerder heeft erop gewezen dat bij besluit van 11 oktober 2018 al een beslissing was genomen op de asielaanvraag van eiser. Bij dat besluit is de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening) omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van die aanvraag. Verweerder stelt dat eiser vervolgens op 17 oktober 2018 met onbekende bestemming is vertrokken uit het asielzoekerscentrum, zodat zijn rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder m, Vw toen is geëindigd.
Verder wijst verweerder op het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van de Vreemdelingenpolitie van 8 november 2018. Volgens verweerder blijkt daaruit dat nog tijdens het strafrechtelijke voortraject contact is geweest tussen de Vreemdelingenpolitie en het politieteam van de binnenstad van Amsterdam (CUBT; Calamiteiten Units Basisteams) en dat daaruit is gebleken dat eiser de status onrechtmatig had in het politiesysteem Politie Suite Handhaving Vreemdelingen (PSHV).
4.2
De rechtbank is van oordeel dat de stelling van verweerder dat voorafgaand aan de overbrenging en ophouding van eiser is vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland had, geen bevestiging vindt in de dossierstukken. Uit het proces-verbaal van aanhouding van 27 november 2018 en het proces-verbaal van overbrenging en ophouding van 27 november 2018, blijkt dat niet. Integendeel, in het proces-verbaal van aanhouding staat dat eiser zich heeft gelegitimeerd met een Nederlandse verblijfsvergunning, zodat de verbalisanten kennelijk ervan uit zijn gegaan dat eiser rechtmatig verblijf had. Eerst ter zitting heeft verweerder vastgesteld dat het ging om een W-document en gesteld dat het rechtmatig verblijf van eiser is geëindigd. En zelfs als de verbalisanten in het proces-verbaal van aanhouding van 27 november 2018 met een ‘verblijfsvergunning’ zouden hebben bedoeld een ‘W-document’, zou ook dat een bewijs van rechtmatig verblijf zijn geweest. Uit het proces-verbaal blijkt niet dat zij hebben geverifieerd of het rechtmatig verblijf, zoals dat bleek uit het getoonde document, op dat moment nog actueel was of dat daarover onduidelijkheid bestond.
In het proces-verbaal van overbrenging en ophouding staat weliswaar opgenomen dat eiser ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie niet beschikte over een in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000 aangewezen document, maar die vermelding is in tegenspraak met het proces-verbaal van aanhouding, waarin staat vermeld dat eiser zich heeft gelegitimeerd met een Nederlandse verblijfsvergunning, ook als ervan uit moet worden gegaan dat dat een W-document betrof. Verder blijkt ook uit het proces-verbaal van overbrenging en ophouding niet dat de Vreemdelingenpolitie voorafgaande aan die overbrenging de actuele status van het rechtmatig verblijf, zoals dat bleek uit het door eiser getoonde document, heeft geverifieerd of dat daarover onduidelijkheid bestond.
4.3
Uit het door verweerder overgelegde aanvullende proces-verbaal van bevindingen van 8 november 2018 blijkt evenmin dat de politie voorafgaand aan de overbrenging en ophouding van eiser heeft vastgesteld dat hij geen rechtmatig in Nederland verblijf had, of dat daarover onduidelijkheid bestond. De conclusie in het aanvullende proces-verbaal dat eiser is overgebracht omdat hij in het systeem (PSVH) de status onrechtmatig had en het hem niet was toegestaan om zich op het Nederlands grondgebied te begeven, vindt geen steun in de weergave van de feiten in dat proces-verbaal. Weliswaar blijkt uit het proces-verbaal dat een collega van de verbalisant in PSVH op 27 oktober 2018 een mutatie heeft aangebracht en heeft genoteerd dat eiser onrechtmatig in Nederland blijkt te zijn, dat na telefonisch contact met de Immigratie- en Naturalisatie Dienst is gebleken dat er een claimakkoord met Duitsland is en dat eiser op 24 oktober 2018 zou worden overgedragen aan Duitsland maar op 17 oktober 2018 met onbekende bestemming is vertrokken, maar uit het proces-verbaal blijkt niet dat dit is vastgesteld vóór 16.15 uur, dus voordat eiser werd overgebracht naar het Bureau Vreemdelingenpolitie en daar werd opgehouden. Dit klemt te meer omdat uit het proces-verbaal blijkt dat in de systemen niet meer is na te gaan met welke collega van het Basisteam Binnenstad (CUBT) de betrokken ambtenaar van de Vreemdelingenpolitie heeft gesproken in verband met de overname van eiser uit het strafrechtelijke traject. Dat was immers het moment waarop zou moeten zijn vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland had. Uit het voorgaande volgt, dat niet blijkt dat dat op dat moment ook daadwerkelijk is gebeurd.
In het aanvullende proces-verbaal van 8 november 2018 is verder toegelicht dat de Vreemdelingenpolitie dagelijks de arrestantenlijsten bekijkt van de arrestanten die zijn ingesloten in de cellen in Amsterdam. De ingesloten arrestanten worden nagetrokken in de politiesystemen om te kijken of zij van buitenlandse komaf zijn. Vreemdelingen die, voor zover hier van belang, de status ‘onrechtmatig verblijf’ hebben worden overgedragen aan de Vreemdelingenpolitie op grond van artikel 50 Vw. Deze algemene werkwijze van de politie, geeft echter geen uitsluitsel of ook in het geval van eiser op die manier is vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland had voordat hij werd overgedragen aan de Vreemdelingenpolitie.
4.4
Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat de politie heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland had noch dat de politie dat niet onmiddellijk kon vaststellen, voordat eiser op 27 oktober 2018 om 16.15 uur werd overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor en daar werd opgehouden, moet het ervoor worden gehouden dat er geen grond was om eiser aansluitend op de heenzending door de hulpofficier van justitie, op grond van artikel 50 Vw over te brengen en op te houden.
De overbrenging en de ophouding van eiser op 27 oktober 2018 heeft daarom onrechtmatig plaatsgevonden.
De beroepsgrond slaagt.
5. Het beroep is gegrond.
6. De rechtbank kent op grond van artikel 106 Vw aan eiser een schadevergoeding toe ten laste van de Staat. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor één dag onrechtmatige vrijheidsontneming in een politiecel, ter hoogte van
€ 100,-.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.252,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere schriftelijke reactie, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 100,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.252,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. van der Kluit, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Pronk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.