ECLI:NL:RBDHA:2018:14807

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2018
Publicatiedatum
13 december 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 33 en AWB-18_34
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingheffing en bewijslast bij aangifte Bpm voor personenauto's

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie betreffende de belasting van personenauto's en motorrijwielen (Bpm). Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde A.F.M.J. Verhoeven, had bezwaar gemaakt tegen de voldoening van Bpm voor twee voertuigen, een Audi A3 en een BMW X3, waarvan de aangiften waren gedaan op basis van een afschrijvingstabel. Eiseres stelde dat zij te veel Bpm had betaald en verzocht om de toepassing van koerslijsten voor een hogere afschrijving. De inspecteur van de Belastingdienst, verweerder in deze zaak, stelde echter dat de bewijslast bij eiseres lag en dat zij geen bewijs had geleverd voor haar stelling dat de koerslijsten tot een hogere afschrijving zouden leiden.

Tijdens de zitting op 9 oktober 2018 werd duidelijk dat eiseres geen relevante documenten had overgelegd die haar stelling konden onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat eiseres niet aannemelijk had gemaakt dat de belastingheffing in strijd was met artikel 110 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. De rechtbank volgde de argumentatie van verweerder en concludeerde dat de beroepen ongegrond waren. De rechtbank wees erop dat eiseres de gegevens moest aanleveren waaruit bleek dat de toepassing van een koerslijst tot een hogere afschrijving zou leiden dan de aangiften. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag. De beslissing is genomen door rechter G.J. Ebbeling, in aanwezigheid van griffier H.J. Habetian.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummers: SGR 18/33 en SGR 18/34

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

23 oktober 2018 in de zaken tussen

[eiseres], gevestigd te [plaats], eiseres(gemachtigde: A.F.M.J. Verhoeven),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van verweerder van 27 november 2017 op de bezwaren van eiseres tegen de voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2018. Namens eiseres zijn de gemachtigde en [X] verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H. Bouwman en I. Yousef.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.

Overwegingen

1. Eiseres heeft aangifte Bpm gedaan voor de registratie van een Audi A3 met als datum van eerste toelating 30 januari 2014 en een BMW X3 met als datum van eerste toelating 17 april 2015 (de auto’s). De aangiften zijn gedaan aan de hand van de afschrijvingstabel. Op 19 april 2017 en 4 mei 2017 heeft eiseres de volgens de aangiften verschuldigde Bpm van respectievelijk € 2.892 en € 4.995 voldaan. Eiseres heeft daartegen bezwaar gemaakt.
2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar de bezwaren afgewezen.
3. In geschil is of tot het juiste bedrag aangifte Bpm is voldaan.
4. Eiseres stelt dat zij teveel Bpm heeft voldaan en heeft in beroep aangevoerd alsnog uit te willen gaan van aangiften op basis van koerslijsten (verzoek tot switchen). Ter zitting heeft eiseres verder gesteld dat tevens een leeftijdskorting moet worden toegepast vanwege tijdsverloop tussen de aangiften en de registratie van de auto’s. Volgens eiseres rust de bewijslast op verweerder en dient hij daarom de koerslijsten, data en berekeningen aan te leveren.
5. Verweerder heeft -kort samengevat- in het verweerschrift gesteld dat de bewijslast op eiseres rust en dat zij geen stukken heeft overgelegd waaruit waardeverminderende factoren blijken. Voor wat betreft de stelling van eiseres dat rekening moet worden gehouden met het tijdsverloop tussen aangifte en registratie heeft verweerder ter zitting verklaard dat een dergelijke omstandigheid in beginsel als waardeverminderend kan worden beschouwd, maar dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat daarvan sprake is.
6. Artikel 10, negende lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (Wet Bpm) (tekst 2017) bepaalt:
“9. Bij de aangifte wordt een opgaaf gedaan van de gegevens die bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, bedoeld in het tweede lid, dan wel voor de toepassing van de tabel, bedoeld in het zesde lid. Wanneer naar het oordeel van de inspecteur gegevens ontbreken die van belang kunnen zijn voor de vaststelling van de in het eerste lid bedoelde vermindering, worden de ontbrekende gegevens toegevoegd. Gegevens die niet bij de aangifte zijn gebruikt voor het vaststellen van de afschrijving, en evenmin op verzoek van de inspecteur zijn toegevoegd, kunnen door degene die gehouden is de belasting op aangifte te voldoen niet op een later tijdstip alsnog worden gebruikt om de bij de aangifte toegepaste afschrijving te wijzigen.”
7. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 18 maart 2016 (nr. 14/04112, ECLI:NL:HR:2016:421) geoordeeld dat het bepaalde in de slotzin van artikel 10, zevende lid (thans negende lid), van de Wet Bpm er niet aan in de weg staat dat bij het instellen van bezwaar en beroep wordt gekozen voor een andere in of bij de Wet Bpm voorziene methode ter bepaling van de afschrijving dan waarvan bij de aangifte is uitgegaan, dan wel een beroep wordt gedaan op gegevens die bij de aangifte niet zijn gebruikt voor de berekening van de Bpm, mits voor het vaststellen van de juistheid ervan geen (tweede) controle van het voertuig nodig is zodat een vergelijking van de aangedragen gegevens en de bij de aangifte gebruikte gegevens volstaat om vast te stellen of het bij de aangifte gebezigde afschrijvingspercentage te laag is geweest. De Hoge Raad heeft in dit arrest tevens geoordeeld dat het bepaalde in artikel 10, zevende lid (thans negende lid), van de Wet Bpm niet in strijd is met het Unierecht.
8. Het ligt op de weg van eiseres om de gegevens aan te dragen waaruit kan worden afgeleid dat toepassing van een koerslijst tot een hogere afschrijving leidt dan waarvan zij bij de aangiften is uitgegaan (vgl. overweging 2.4. van het arrest van de Hoge Raad van
12 mei 2017, nr. 15/03459, ECLI:NL:HR:2017:847). De rechtbank volgt eiseres dan ook niet in haar stelling dat verweerder hiervoor de bewijslast heeft. Eiseres heeft geen bescheiden overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij teveel Bpm heeft voldaan. Aldus is niet aannemelijk gemaakt dat op een zich reeds op de Nederlandse markt bevindende (goed vergelijkbare) referentieauto minder dan € 2.892 respectievelijk € 4.995 Bpm rustte en dat sprake is van belastingheffing in strijd met artikel 110 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Er is dan ook geen aanleiding de verschuldigde belasting op een lager bedrag vast te stellen.
9. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond. Aangezien ook in bezwaar geen sprake is geweest van teruggaaf van belasting, behoeven de stellingen van eiseres over het vergoeden van rente en over de proceskostenvergoeding geen behandeling.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
23 oktober 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302,
2500 EH Den Haag.