In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 oktober 2018 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De eiser, vertegenwoordigd door [X], had beroep ingesteld tegen de beslissing van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 14 december 2017 een uitspraak op bezwaar had gedaan met betrekking tot de voldoening op aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm). Tijdens de zitting op 9 oktober 2018 werd duidelijk dat de machtiging die door [X] was overgelegd, niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank had eerder, op 31 januari 2018, [X] verzocht om binnen vier weken een correcte machtiging te overleggen, maar dit was niet gebeurd. De rechtbank oordeelde dat het beroepschrift niet was ondertekend door de indiener of door iemand die daartoe bevoegd was, wat in strijd is met artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat de eiser niet had voldaan aan de wettelijke vereisten voor het indienen van een beroep. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de eiser nogmaals de gelegenheid te geven om het verzuim te herstellen, aangezien er voldoende tijd was verstreken en het ontbreken van de juiste machtiging al eerder was aangekaart. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.