ECLI:NL:RBDHA:2018:14844

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
14 december 2018
Zaaknummer
09/817845-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Behandeling van een zaak betreffende de teelt van hennepplanten voor eigen gebruik met medische noodzaak

Op 14 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk telen van vijf hennepplanten. De verdachte, geboren in 1975, had deze planten gekweekt voor eigen gebruik, met als doel de zenuwpijn die hij ondervond te verlichten. Tijdens de zitting op 30 november 2018 heeft de officier van justitie, mr. M.C. Stolk, gepleit voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.G.M.C. Peters, betoogde dat de verdachte handelde uit overmacht vanwege zijn medische noodzaak voor het gebruik van cannabis.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte inderdaad een medische noodzaak had voor het gebruik van medicinale cannabis, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de door hem geteelde cannabis een unieke samenstelling had die hem beter zou helpen dan de legaal verkrijgbare varianten. De rechtbank verwierp het beroep op noodtoestand, omdat de financiële noodzaak van de verdachte om zelf cannabis te kweken niet voldoende was om strafbaarheid uit te sluiten. De rechtbank concludeerde dat het bewezenverklaarde feit strafbaar was, maar dat er aanleiding was om geen straf of maatregel op te leggen, gezien de geringe ernst van het feit en het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was geweest.

Uiteindelijk werd de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, en de rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/817845-18
Datum uitspraak: 14 december 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1975 te [geboorteplaats] ,
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 november 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M.C. Stolk en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. B.G.M.C. Peters, advocaat te Amsterdam, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in of omstreeks de periode van 14 maart 2017 tot en met 14 juni 2017 te Naaldwijk, gemeente Westeland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) 5 hennepplanten, althans een (aantal)
hennepplant(en) en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van (telkens) meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde feit bewezen kan worden verklaard.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, omdat de verdachte het hierna bewezen verklaarde feit heeft bekend. Verder heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsvrouw van de verdachte geen vrijspraak bepleit.
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal Aantreffen hennepkwekerij van 9 september 2017, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, met fotobijlage (p. 10-14);
- de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 30 november 2018.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij in de periode van 14 maart 2017 tot en met 14 juni 2017 te Naaldwijk, gemeente Westland, opzettelijk heeft geteeld een hoeveelheid van 5 hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

5.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft overeenkomstig haar pleitnota betoogd dat de verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde feit heeft gehandeld uit overmacht in de zin van noodtoestand, waarbij de verdachte in het conflict tussen het maatschappelijke belang bij naleving van de Opiumwet en zijn eigen belang om de zenuwpijn die hij al geruime tijd ondervindt te kunnen bestrijden, gerechtvaardigd mocht kiezen voor zijn eigen belang ten nadele van het maatschappelijke belang.
Daarbij zijn de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
De cannabisplanten die de verdachte kweekt zijn voor hem noodzakelijk om daarvan wietolie voor eigen medicinaal gebruik te maken, omdat die werkzaam is tegen zijn zenuwpijnen; hij heeft dit proefondervindelijk ervaren. De soorten cannabis die door de apotheek worden verstrekt hebben geen of onvoldoende werking voor de verdachte. Datzelfde geldt voor de soorten cannabis uit de coffeeshop, waarvan de kwaliteit ook zeer wisselend is. Daar komt bij dat hij de door de arts voorgeschreven medicinale cannabis niet kan betalen, omdat hij een bijstandsuitkering heeft. Nu er geen redelijke alternatieven zijn – de verdachte heeft immers alle mogelijke medicatie geprobeerd, relevante specialisten gesproken en diverse therapieën geprobeerd – is er volgens de verdachte sprake van een situatie waarin hij in redelijkheid de keuze mag maken zelf de door hem benodigde cannabissoort te kweken, dit alles om te voorkomen dat hij onnodig pijn lijdt en om de kwaliteit van leven zo goed mogelijk te laten zijn. De verdachte dient daarom te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
5.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodtoestand moet worden verworpen. Immers, niet is gebleken of aannemelijk geworden dat de verdachte alleen baat heeft bij de door hem zelf geteelde soort cannabis en dat de thans legaal verkrijgbare soorten medicinale cannabis voor de verdachte niet werken.
Verder heeft de officier van justitie aangevoerd dat de financiële noodzaak van de verdachte geen grond kan opleveren voor een ontslag van alle rechtsvervolging.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Toetsingskader
Uit het arrest van de Hoge Raad van 16 september 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BC7923) volgt dat uitzonderlijke omstandigheden in een individueel geval mee kunnen brengen dat op grond van de Opiumwet strafbare gedragingen niettemin gerechtvaardigd kunnen worden geacht, onder meer in geval van een noodtoestand. Dat kan zich voordoen als de pleger van het feit bij de noodzakelijke keus uit onderling strijdige plichten en belangen de zwaarstwegende heeft laten prevaleren. Omdat er een bijzondere regeling van ontheffing mogelijk is zal een beroep op noodtoestand slechts bij hoge uitzondering worden aanvaard, zo valt in het arrest te lezen.
Medische noodzaak voor het gebruik van cannabis
De rechtbank stelt voorop dat op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter zitting voldoende is komen vast te staan dat er voor de verdachte een medische noodzaak bestaat voor het gebruik van medicinale cannabis om daarmee zijn zenuwpijnen te verlichten.
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of het de verdachte vrijstaat om voor dat doel zelf cannabis te kweken en deze dus niet te betrekken van een apotheek, zoals in de Opiumwet is voorzien.
Is er sprake van uitzonderlijke omstandigheden?
De verdachte heeft ter terechtzitting, onder verwijzing naar verschillende (medische) stukken, naar voren gebracht dat reguliere medicatie in zijn geval niet meer werkzaam is. Daarnaast heeft hij aangevoerd dat noch cannabis uit de coffeeshop, noch de door de apotheek geleverde cannabis bij hem voldoende goed werkt, zodat hij genoodzaakt is zelf een specifieke soort cannabis te telen, die wel afdoende werkt.
De rechtbank stelt vast dat uit de overgelegde medische gegevens blijkt dat verschillende artsen, waaronder zijn huisarts en een anesthesist bij pijnkliniek OptimalCare, de verdachte medicinale cannabis hebben voorgeschreven.
Uit de overige overgelegde stukken kan echter niet worden opgemaakt welk effect de medicinale cannabis – oftewel de door de apotheek verstrekte variëteiten – of de cannabis uit de coffeeshop bij de verdachte heeft gehad. Het is alleen de verdachte die daarover heeft verklaard. Zijn verklaring wordt niet ondersteund door een rapport waaruit blijkt dat de eigen geteelde cannabis een (compleet) andere samenstelling van werkzame stoffen heeft dan de medicinale cannabis of de cannabis uit de coffeeshop. Op basis van de zich thans in het dossier bevindende stukken en hetgeen de verdediging ter terechtzitting naar voren heeft gebracht, is naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende aannemelijk geworden dat de legaal verkrijgbare soorten medicinale cannabis of de in de coffeeshop verkrijgbare varianten de verdachte niet of onvoldoende verlichting van de pijnklachten kunnen bieden. Dit leidt tot het oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de verdachte alleen baat heeft bij zijn eigen geteelde cannabissoort. Er is daarom niet gebleken van uitzonderlijke omstandigheden die strafbare gedragingen op grond van de Opiumwet kunnen rechtvaardigen.
De verdachte heeft verder naar voren gebracht – hetgeen overigens ook blijkt uit de door hem overgelegde mediwietverklaring – dat hij de medicinaal verstrekte cannabis niet kan betalen, omdat hij een bijstandsuitkering ontvangt en deze medicijnen niet door de verzekeringsmaatschappij worden vergoed. Naar het oordeel van de rechtbank kan de financiële noodzaak van de verdachte om zelf zijn eigen cannabis te kweken geen grond opleveren voor een geslaagd beroep op overmacht. De omstandigheid dat verzekeraars de kosten voor medicinale cannabis niet vergoeden, betekent niet dat straffeloos hennep kan worden geteeld.
Gelet op het vorenstaande wordt het door de verdediging gedane beroep op noodtoestand verworpen. Dit maakt dat het bewezen verklaarde feit de verdachte kan worden toegerekend. Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten, is de verdachte strafbaar.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank toepassing zal geven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) en dat aan de verdachte geen straf of maatregel dient te worden opgelegd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gezien haar eerdere verweer, geen standpunt ingenomen over de strafmaat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij haar overwegingen of een straf moet volgen, heeft de rechtbank het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk telen van in totaal vijf hennepplanten. Hoewel aannemelijk is geworden dat de verdachte deze geringe hoeveelheid hennepplanten teelde voor eigen gebruik en ter bestrijding van zijn zenuwpijnen, maakt die omstandigheid niet dat geen sprake is van een strafbaar feit.
Uit het strafblad van de verdachte van 20 juni 2018 blijkt dat hij niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
Daarnaast houdt de rechtbank rekening met het feit dat het hier om een bijzondere, eigenlijk principiële zaak, gaat waarbij de verdachte het niet eens was met de beslissing van de officier van justitie om hem niet te vervolgen. Het betreft immers een gering strafbaar feit. De verdachte heeft middels een op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering ingediend beklag zijn eigen strafvervolging gevraagd, omdat hij van de rechter duidelijkheid wenst te verkrijgen of hij zijn eigen hennep mag telen.
Alles overziend, en gelet op de geringe ernst en omvang van het bewezenverklaarde feit, ziet de rechtbank in de gegeven omstandigheden aanleiding om conform het standpunt van de officier van justitie toepassing te geven aan artikel 9a Sr. De verdachte zal schuldig worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.4 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
bepaalt dat
geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P. van Essen, voorzitter,
mr. M.J.C. Dijkstra, rechter,
mr. N.F.H. van Eijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.M. van den Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017165658, van de politie eenheid Den Haag, district Westland-Delft, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 15).