Op 14 december 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk telen van vijf hennepplanten. De verdachte, geboren in 1975, had deze planten gekweekt voor eigen gebruik, met als doel de zenuwpijn die hij ondervond te verlichten. Tijdens de zitting op 30 november 2018 heeft de officier van justitie, mr. M.C. Stolk, gepleit voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, terwijl de verdediging, vertegenwoordigd door mr. B.G.M.C. Peters, betoogde dat de verdachte handelde uit overmacht vanwege zijn medische noodzaak voor het gebruik van cannabis.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte inderdaad een medische noodzaak had voor het gebruik van medicinale cannabis, maar oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de door hem geteelde cannabis een unieke samenstelling had die hem beter zou helpen dan de legaal verkrijgbare varianten. De rechtbank verwierp het beroep op noodtoestand, omdat de financiële noodzaak van de verdachte om zelf cannabis te kweken niet voldoende was om strafbaarheid uit te sluiten. De rechtbank concludeerde dat het bewezenverklaarde feit strafbaar was, maar dat er aanleiding was om geen straf of maatregel op te leggen, gezien de geringe ernst van het feit en het feit dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking was geweest.
Uiteindelijk werd de verdachte schuldig verklaard zonder oplegging van straf of maatregel, en de rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet. Dit vonnis is uitgesproken door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde dag.