In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 11 december 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, exploitant van een coffeeshop, en de inspecteur van de Belastingdienst. De eiser had voor het jaar 2009 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, waarbij hij gebruik maakte van de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. Echter, naar aanleiding van waarnemingen in 2014 en 2015 heeft de Belastingdienst een navorderingsaanslag opgelegd, waarbij de bevindingen uit deze jaren zijn geëxtrapoleerd naar 2009. De rechtbank oordeelde dat de eiser niet aan het urencriterium voldeed en dat de zelfstandigenaftrek en MKB-winstvrijstelling ten onrechte waren geclaimd. Dit leidde tot een aanzienlijk lager aangegeven belastbaar inkomen dan werkelijk verschuldigd was. De rechtbank stelde het belastbaar inkomen schattenderwijs vast op € 696.330, en vernietigde de opgelegde vergrijpboete omdat de eiser niet tijdig was geïnformeerd over de feiten die opzet of grove schuld konden aannemen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar, en veroordeelde de Belastingdienst in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.877.