ECLI:NL:RBDHA:2018:14913

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
NL18.20825
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid van lidstaat voor behandeling asielverzoek en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2018 uitspraak gedaan in een procedure over de verantwoordelijkheid van Spanje voor de behandeling van een asielverzoek van eiser, die in Nederland asiel heeft aangevraagd. Eiser had eerder een Schengenvisum verkregen van de Spaanse autoriteiten, dat geldig was van 20 maart 2018 tot 3 mei 2018. De rechtbank oordeelde dat Spanje verantwoordelijk was voor de behandeling van het asielverzoek, omdat eiser het grondgebied van de lidstaten niet had verlaten en het visum minder dan zes maanden was verlopen. Eiser had aangevoerd dat hij als homoseksueel in Spanje minder bescherming zou krijgen dan in Nederland, maar de rechtbank verwierp deze stelling, omdat eiser niet had aangetoond dat Spanje het Vluchtelingenverdrag en de Europese richtlijnen voor asielzoekers niet naleefde.

De rechtbank constateerde dat er tijdens het aanmeldgehoor een niet-registertolk was ingeschakeld, maar oordeelde dat dit gebrek niet had geleid tot benadeling van eiser. Eiser had bevestigd dat hij de tolk goed kon verstaan en er waren geen aanwijzingen voor miscommunicatie. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.002. De uitspraak werd in het openbaar gedaan, waarbij de rechter en de griffier aanwezig waren.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.20825
v-nummer: [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: E. van Hoof).

ProcesverloopBij besluit van 7 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.20826, plaatsgevonden op 12 december 2018 te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig M. Oublal, tolk.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser, ten bedrage van € 1.002 (duizendtwee euro), te betalen aan eiser.

Overwegingen

1. Vaststaat dat tijdens het gehoor aanmeldfase een niet-registertolk is ingeschakeld. Verweerder heeft dit gemotiveerd met de toelichting dat een registertolk niet tijdig beschikbaar was en dat uit de aard en de termijnen van de Dublinprocedure volgt dat is voldaan aan de voorwaarde van vereiste spoed zoals bedoeld in artikel 28, derde lid, van de Wbtv [2] . Deze toepassing van de Wbtv kan echter niet worden gevolgd, omdat in de Dublinprocedure niet op voorhand sprake is van de vereiste spoed. Er zijn geen wettelijke termijnen die verweerder hebben genoodzaakt om eiser op 24 augustus 2018, in plaats van later, te horen.
2. De rechtbank ziet aanleiding dit gebrek te passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb [3] , nu evident is dat eiser door het gebrek niet is benadeeld. Niet is gebleken dat eiser de tolk niet goed heeft begrepen. Tijdens het aanmeldgehoor heeft eiser bevestigend geantwoord op de vraag van de gehoormedewerker aan het begin van het gehoor of hij de tolk goed kon verstaan en begrijpen in het Arabisch (Marokkaans). Op de vraag van de gehoormedewerker aan het einde van het gehoor of eiser nog op- of aanmerkingen heeft over de werkwijze van de gehoormedewerker of de tolk, heeft eiser geantwoord: "Nee". Uit het aanmeldgehoor, de zienswijze en het beroepschrift is ook niet gebleken dat sprake is geweest van miscommunicatie tussen eiser en de tolk. Bovendien blijkt noch uit de beroepsgronden, noch uit de behandeling ter zitting dat eiser feiten of omstandigheden naar voren had willen brengen waartoe hij door gebruikmaking van een niet-registertolk niet in staat is geweest.
3. Niet in geschil is dat eiser op 23 februari 2018 door de Spaanse vertegenwoordiging te Tanger in het bezit is gesteld van een Schengenvisum, die geldig was van 20 maart 2018 tot 3 mei 2018. Op grond van artikel 12, vierde lid, van de Dublinverordening [4] is een lidstaat verantwoordelijk voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming, wanneer die lidstaat een vreemdeling één of meer visa heeft verstrekt die minder dan zes maanden zijn verlopen en de vreemdeling het grondgebied van de lidstaten niet heeft verlaten. Spanje is daarom terecht verantwoordelijk geacht voor de behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming, wat zij op 9 oktober 2018 ook door middel van een claimakkoord hebben bevestigd.
4. Eiser heeft gesteld dat hij zijn toeristenvisum enkel heeft gebruikt om zich vanuit Marokko naar Nederland te kunnen begeven. Hij heeft een Schengenvisum aangevraagd dat geldig is voor het gehele Schengengebied, en heeft in Spanje geen asiel aangevraagd. De intentie van eiser om naar Nederland te reizen, is niet van belang voor de bepaling van de verantwoordelijkheid. Dat het visum geldig is voor het hele Schengengebied, doet voorts niet af aan het feit dat Spanje dat visum heeft afgegeven.
5. Eisers stelling dat hij als homoseksueel in Spanje minder bescherming zal krijgen dan in Nederland treft geen doel. Hij heeft niet aangetoond of anderszins aannemelijk gemaakt dat er concrete aanwijzingen zijn dat Spanje het Vluchtelingenverdrag, het EVRM [5] en de Europese richtlijnen voor asielzoekers [6] niet naleeft, en dat daarom ten aanzien van Spanje niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Eisers vrees voor indirect refoulement is eveneens ongegrond, omdat genoemde richtlijnen niet alleen gelden voor de procedure in Spanje maar ook voor een eventuele terugkeer naar Marokko. Eisers stelling dat de Spaanse autoriteiten hem niet de gelegenheid zullen bieden om een asielverzoek in te dienen, slaagt evenmin. Spanje heeft zich met het expliciete claimakkoord immers verplicht om het asielverzoek inhoudelijk te behandelen, zoals volgt uit artikel 18 van de Dublinverordening.
6. Eisers stelling dat hij slachtoffer zal worden van daden van vervolging van zijn Marokkaanse familie en kennissen in Spanje slaagt ook niet. Allereerst: het gaat om een conflict met een in Nederland wonende neef van eiser. Los daarvan heeft verweerder terecht het standpunt ingenomen dat eiser zich bij voorkomende problemen in Spanje kan wenden tot de daartoe aangewezen (hogere) Spaanse autoriteiten dan wel tot andere geëigende instanties.
7. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Gelet op het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit is er aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten van eiser, vast te stellen op € 1.002 (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting, waarde per punt € 501, wegingsfactor 1).
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 12 december 2018.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Wet beëdigde tolken en vertalers.
3.Algemene wet bestuursrecht.
4.Verordening 604/2013/EU.
5.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
6.Richtlijn 2013/33/EU, Richtlijn 2011/95/EU en Richtlijn 2013/32/EU.