ECLI:NL:RBDHA:2018:14916

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
NL18.21265
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel op grond van Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 december 2018 uitspraak gedaan in een procedure over de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser, die afkomstig is uit Tadzjikistan, had een aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 12 december 2018 in Breda is eiser niet verschenen. De rechtbank heeft de zaak onmiddellijk na de behandeling ter zitting beoordeeld. Eiser voerde aan dat de staatssecretaris ten onrechte geen gebruik had gemaakt van een niet-registertolk, maar de rechtbank oordeelde dat er geen communicatieproblemen waren en dat de staatssecretaris terecht geen registertolk had ingeschakeld, omdat er geen registertolken beschikbaar waren in de taal van eiser.

Daarnaast betwistte eiser dat Duitsland nog steeds verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag, omdat hij beweerde langer dan drie maanden buiten de Europese Unie te zijn geweest. De rechtbank concludeerde echter dat eiser niet had aangetoond dat hij langer dan drie maanden buiten de EU was en dat Duitsland dus verantwoordelijk bleef voor de behandeling van zijn aanvraag. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak vermeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.21265
V-nummer [nummer]
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , ook genoemd: [naam 2] , eiser

(gemachtigde: mr. H. van der Wal),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van Hoof).

Procesverloop

Bij besluit van 12 november 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.21266, plaatsgevonden op 12 december 2018 in Breda. Eiser is, zonder voorafgaand bericht, niet verschenen ter zitting.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte geen gebruik heeft gemaakt van een niet-registertolk. Verweerder heeft daartegen in het bestreden besluit ingebracht dat er geen registertolken zijn in de taal van eiser, het Tadzjieks. Daarmee doet zich één van de twee uitzonderingen voor [1] op de hoofdregel dat verweerder van een registertolk gebruik moet maken. Verder wordt overwogen dat niet is gebleken van communicatieproblemen met de tolk tijdens het gehoor. Ook zijn er geen correcties en aanvullingen bij het rapport van het gehoor ingediend. De grond dat het horen zonder registertolk onzorgvuldig was, faalt dan ook.
2. Verweerder heeft volgens eiser onzorgvuldig gehandeld, omdat Duitsland zijn verantwoordelijkheid zou accepteren door middel van een automatisch gegenereerd proces. De rechtbank stelt vast dat verweerder de verantwoordelijkheid van Duitsland baseert op het onderzoek dat hij op 3 augustus 2018 in het Eurodac-systeem heeft verricht. Volgens de informatie in dit systeem heeft eiser op 15 september 2014 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming gedaan. Duitsland heeft dat met de claimacceptatie ook bevestigd. Eiser heeft geen aanknopingspunten verschaft voor twijfel aan dat uitgangspunt. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder ervan uit mag gaan dat eiser eerder in Duitsland asiel heeft gevraagd en dat Duitsland om die reden verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.
3. Eiser betwist dat Duitsland nog steeds verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag omdat hij voor een periode van langer dan drie maanden de Europese Unie heeft verlaten. Op grond van artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening [2] , zou de verantwoordelijkheid van Duitsland zijn vervallen. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet heeft aangetoond dat hij ten minste drie maanden buiten de Europese Unie is geweest. Uit de eigen verklaring van eiser kan worden opgemaakt dat hij tussen 7 september en eind november 2017, dus minder dan drie maanden, buiten de Europese Unie is geweest.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 12 december 2018.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.genoemd in artikel 26, derde lid, van de Wet beëdigde tolken en vertalers.
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.