ECLI:NL:RBDHA:2018:14917

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
AWB 18/7186
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake verblijfsvergunning en legesbetaling

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 12 december 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, een burger van Bosnië-Herzegovina, die een aanvraag had ingediend voor de verlenging van haar verblijfsvergunning. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag niet in behandeling genomen omdat verzoekster de verschuldigde leges van € 355,- niet tijdig had betaald. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij aanvoerde dat de leges tijdig waren voldaan, maar dat er een fout was gemaakt bij de vermelding van het v-nummer en het zaaknummer bij de betaling.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoekster niet kon aantonen dat de betaling daadwerkelijk betrekking had op haar aanvraag, aangezien het betalingsbewijs niet de juiste gegevens bevatte. De rechter oordeelde dat de staatssecretaris op grond van de wet bevoegd was om de aanvraag niet in behandeling te nemen, en dat er geen aanleiding was om de gevraagde voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van verzoekster geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om voorlopige voorziening af.

De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing. De uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/7186
V-nummer: [nummer]
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 december 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam] , verzoekster,

gemachtigde: mr. H. Klein Hesselink,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Dalhuizen.

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning niet in behandeling genomen.
Verzoekster heeft op 26 september 2018 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verzoekster heeft op 6 november 2018 verzocht de gevraagde voorlopige voorziening met de spoed te behandelen.
Verweerder heeft op 14 november 2018 een verweerschrift ingediend. Bij faxbericht van 28 november 2018 heeft verzoekster hierop gereageerd.

Overwegingen

1. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] en Burger van Bosnië-Herzegovina. Aan verzoekster is eerder een verblijfsvergunning regulier verleend in het kader van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet (de Ranov). Op 19 juni 2018 heeft verzoekster een aanvraag ingediend om haar verblijfsvergunning te verlengen.
2. Bij brief van 2 juli 2018 heeft verweerder verzoekster medegedeeld dat zij € 355,- aan leges moet betalen voordat verweerder de aanvraag in behandeling kan nemen. In de brief staat verder op welk rekeningnummer het bedrag dient te worden gestort en ook dat daarbij het zaaknummer [nummer 2] en het vorderingsnummer [nummer 3] dient te worden vermeld en dat de betaling binnen twee weken na de datum van de brief moet zijn ontvangen.
3. Bij brief van 31 juli 2018 heeft verweerder verzoekster nogmaals in de gelegenheid gesteld om de leges te betalen. Op 28 augustus 2018 heeft verweerder telefonisch contact opgenomen met [naam 2] ), de zoon van verzoekster. Hij liet weten dat door omstandigheden de leges voor de aanvraag van verzoekster nog niet betaald waren, maar dat hij deze ‘vandaag of morgen’ zou voldoen. Met hem is afgesproken dat verweerder ‘tot volgende week’ zou wachten met het beslissen op de aanvraag.
4. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat verzoekster de leges niet heeft betaald. Verder is bepaald dat verzoekster geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland en dat zij Nederland en de Europese Unie binnen vier weken moet verlaten.
5. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Verzoekster voert hiertoe aan zij tijdig de leges heeft voldaan. Haar zoon heeft op 28 augustus 2018 het bedrag van € 355,- overgemaakt, maar heeft hierbij een niet volledig v-nummer en een verkeerd zaaknummer vermeld. Ter onderbouwing hiervan heeft zij een betalingsbewijs overgelegd. Ook heeft zij aangevoerd dat zij lijdt aan een psychische beperking en is aangewezen op woonbegeleiding van de provinciale GGZ-instelling. Zij leeft van een uitkering en ontvangt toeslagen. Als zij niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, kan zij geen aanspraak meer maken op de financiële en praktische ondersteuning die zij nu geniet en nodig heeft. Zij verzoekt bij wijze van voorlopige voorziening de werking van het primaire besluit te schorsen en te bepalen dat zij in Nederland mag verblijven totdat op het bezwaar is beslist.
6. De gemachtigde van verzoekster heeft op 6 november 2018 verzocht de gevraagde voorlopige voorziening met de nodige spoed te behandelen, omdat de voor verzoekster benodigde begeleiding en financiële middelen dreigen weg te vallen.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
7. Op grond van artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
8. Op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw), voor zover hier van belang, is de vreemdeling, in door Onze Minister te bepalen gevallen en volgens door Onze Minister te geven regels, leges verschuldigd ter zake van de afdoening van een aanvraag. Als betaling achterwege blijft, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
9. Op grond van artikel 3.34 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 is ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen of wijzigen onderscheidenlijk verlengen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vw, de vreemdeling die niet in het bezit is van een machtiging tot voorlopig verblijf geldig voor het doel waar verblijf voor wordt gevraagd, voor een verblijfsdoel als bedoeld in kolom I, het daarachter vermelde bedrag in kolom II onderscheidenlijk kolom III verschuldigd.
10. Niet langer in geschil is dat uit het in bezwaar overgelegde betalingsbewijs niet duidelijk blijkt dat het hierop genoemde bedrag van € 355,- betrekking heeft op de leges voor de aanvraag van verzoekster. Verweerder had immers gevraagd bij de betaling een specifiek zaaknummer en vorderingsnummer te vermelden en het betalingsbewijs was voorzien van een ander zaaknummer, geen vorderingsnummer en een v-nummer dat niet overeenkomt met het v-nummer van verzoekster. Daarbij komt dat uit het dossier blijkt dat ook [naam 2] op 19 juni 2018 een aanvraag heeft ingediend en dat het v-nummer op die aanvraag overeenkomt met dat op het overgelegde betalingsbewijs. Het was dus niet evident dat de betaling alleen maar betrekking kon hebben op de aanvraag van verzoekster. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was verweerder daarom op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb bevoegd, en op grond van artikel 24, tweede lid, van de Vw verplicht, om de aanvraag van verzoekster niet in behandeling te nemen. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook terecht besloten de aanvraag van verzoekster niet in behandeling te nemen.
11. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. Er bestaat dan ook geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening.
12. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek kennelijk ongegrond is. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb uitspraak zonder zitting. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.E. Paulus, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 december 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.