2.3.Op 6 oktober 2017 heeft eiseres verzocht om teruggave van de leges die zij heeft betaald voor de aanvraag van 14 februari 2017.
3. Verweerder heeft de aanvraag om restitutie van leges afgewezen en daaraan ten grondslag gelegd dat aan eiseres uitstel van vertrek was verleend van 20 maart 2015 tot 20 maart 2017. Op het moment dat zij de aanvraag indiende was zij volgens het toen geldende beleid leges verschuldigd. Artikel 3.103 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 bepaalt onder meer dat de aanvraag wordt getoetst aan het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, als dat voor de vreemdeling gunstiger is. Op het moment dat het beleid van verweerder wijzigde, namelijk 1 september 2017, was al beslist op de aanvraag van eiseres. Daarom komt zij niet in aanmerking voor restitutie van leges. Dat de legesvrije aanvraag al was aangekondigd in de brief van verweerder aan de Tweede Kamer van 11 april 2017leidt niet tot een ander oordeel omdat de wijziging op 1 september 2017 is ingegaan en op het punt van de leges geen overgangsrecht kent.
Beoordeling beroepsgronden door de rechtbank
4. De rechtbank stelt gelet op de beroepsgronden van eiseres vast dat het geschil ziet op de vraag vanaf welke datum geen leges meer verschuldigd zijn bij de aanvraag om een verblijfsvergunning regulier onder de beperking ‘medische behandeling’, indien voorafgaand aan die aanvraag uitstel van vertrek is verleend. Volgens verweerder is pas bij de wijziging van het VV 2000, welke met terugwerkende kracht per 1 september 2017 is ingegaan, de verplichting tot legesbetaling bij dergelijke aanvragen vervallen. Eiseres heeft aangevoerd dat hoewel de aanvraag en beslisdatum in haar zaak voor 1 september 2017 liggen, de legesvrijstelling ook in haar geval van toepassing is.
Kon eiseres een gerechtvaardigd vertrouwen ontlenen aan de brief van 11 april 2017?
5. Eiseres heeft allereerst een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel. Volgens eiseres mocht zij erop vertrouwen dat de verplichting tot het betalen van leges is komen te vervallen per 11 april 2017. Op die datum heeft verweerder een brief naar de Tweede Kamer gestuurd waaruit blijkt dat de verplichting tot het betalen van leges komt te vervallen.
6. In de brief van 11 april 2017 is verweerder ingegaan op het Paposhvili arrest en heeft hij uiteengezet welke conclusies hij hieraan ten aanzien van het nationale beleidskader verbindt. Voor zover van belang, staat het volgende vermeld: “
Na een jaar onafgebroken verblijf op grond van artikel 64 Vw kan de vreemdeling een reguliere vergunning op tijdelijke humanitaire gronden aanvragen. Voor het aanvragen van deze vergunning zullen geen leges worden gevraagd van de vreemdeling”.
7. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 11 april 2017 onvoldoende om daaraan het gerechtvaardigd vertrouwen te ontlenen dat de aanvraag legesvrij kon worden ingediend. De brief is slechts een vooraankondiging van de wijziging die op een later moment ingevoerd zal worden. Dit beleid diende nog uitgewerkt te worden en ook dienden nog de nodige wijzigingen in de regelgeving, zoals in het VV 2000, te worden doorgevoerd. Pas op het moment van invoering, namelijk 1 september 2017, is de verplichting tot het betalen van leges komen te vervallen. Deze grond slaagt dan ook niet.
Is sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel?
8. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden. Eiseres heeft hierbij verwezen naar een vergelijkbare zaak, waarin de vreemdeling wel restitutie van leges heeft gekregen.
9. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat geen sprake is van gelijke gevallen. In de zaak [naam] waar eiseres naar heeft verwezen is pas beslist op de aanvraag na 1 september 2017. Op grond van artikel 3.103 van het Vb 2000 was in die zaak dan ook het ‘nieuwe’ artikel 3.34, onder p, van het VV 2000 van toepassing. Omdat er verschillende beslismomenten waren en verschillende toetsingskaders, kan niet worden gesproken van gelijke gevallen die ongelijk zijn behandeld. Ook deze grond slaagt niet.
10. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.