ECLI:NL:RBDHA:2018:14973

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
17 december 2018
Zaaknummer
7231308 RL EXPL 18-21658
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen verstekvonnis en de tijdigheid van de verzetdagvaarding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 december 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De opposant, vertegenwoordigd door mr. G.T.J. Bos, heeft verzet aangetekend tegen een verstekvonnis dat op 30 mei 2018 was gewezen. De opposant stelde dat hij niet tijdig op de hoogte was gesteld van het verstekvonnis, omdat dit niet persoonlijk aan hem was betekend. De kantonrechter heeft echter vastgesteld dat de verzettermijn is aangevangen op 10 augustus 2018, toen de gemachtigde van de opposant telefonisch contact had opgenomen met de deurwaarder. De verzetdagvaarding was gedateerd op 11 september 2018, wat te laat was volgens de wettelijke termijn. De kantonrechter oordeelde dat de opposant niet-ontvankelijk was in het verzet, omdat de verzettermijn overschreden was. De opposant werd veroordeeld in de kosten van de procedure, vastgesteld op € 200,00, als het aan de gemachtigde van de geopposeerde toekomende salaris. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van verzet en de gevolgen van het niet naleven van de wettelijke termijnen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
FH
Zaak-/rolnr.: 7231308 RL EXPL 18-21658
18 december 2018
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[opposant],
wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in het verzet,
gemachtigde: mr. G.T.J. Bos, h.o.d.n. Bos Juridisch en Sociaal Advies,
tegen
[geopposeerde],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in het verzet,
gemachtigde: mr. Th.M. Vegting.
Partijen worden hierna genoemd “ [opposant] ” en “ [geopposeerde] ”.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • de oorspronkelijke dagvaarding van 24 april 2018;
  • het verstekvonnis van 30 mei 2018 met zaak-/rolnummer 6896191 RL EXPL 18-9748;
  • de dagvaarding in het verzet van 11 september 2018;
  • de conclusie van antwoord in oppositie.
1.2.
Op 20 november 2018 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarbij beide partijen in persoon zijn verschenen vergezeld van hun gemachtigden. Van het verhandelde ter zitting zijn door de griffier aantekeningen gemaakt, die zich in het griffiedossier bevinden. Vervolgens is de uitspraak van dit vonnis bepaald op heden.

2.Feiten

2.1.
[geopposeerde] is per 1 maart 2017 in dienst getreden bij de vennootschap onder firma [naam vof] (hierna te noemen: [naam vof] ) in de functie van leerling [functie] voor 24 uur per week tegen een bruto maandsalaris van € 979,96. Door opzegging is de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2017 door [naam vof] beëindigd.
2.2.
In de zaak met zaak-/rolnummer 6896191 RL EXPL 18-9748, waarin op 30 mei 2018 een verstekvonnis is gewezen, heeft [geopposeerde] een vordering ingesteld tegen de vennootschap onder firma [naam vof] en de vennoten [vennoot 1] en [vennoot 2] als gedaagde partij (hierna te noemen: [gedaagde] ). Bij voormeld vonnis is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van achterstallig salaris aan [geopposeerde] .
2.3.
Naar aanleiding van het verstekvonnis is beslag gelegd op de bankrekening van [vennoot 1] en [vennoot 2] .

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[geopposeerde] vordert bij oorspronkelijke dagvaarding hoofdelijke veroordeling van [gedaagde] bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [geopposeerde] te betalen:
I. het loon over de periode juni 2017 tot en met september 2017 ad € 3.919,84 bruto, vermeerderd met de wettelijke verhoging primair ad 10 % over de bruto verschuldigde loonbedragen, subsidiair een door de kantonrechter te bepalen percentage ex 7:625 BW ad p.m.;
II. de wettelijke vertragingsrente, te berekenen over de verschuldigde bruto loonbedragen primair vanaf de eerste dag na de uiterste betaaldatum van de loon betaalperiode van 1 maand, subsidiair vanaf datum dagvaarding, tot de dag der algehele voldoening;
III. de buitengerechtelijke kosten primair van € 75,77 + btw € 15,91 = € 91,68 inclusief BTW, subsidiair een door de kantonrechter te bepalen vergoeding p.m.;
V. de proceskosten, waaronder mede begrepen de kosten van de gemachtigde;
en voorts om [gedaagde] elk hoofdelijk te gelasten:
V. om binnen acht dagen na datum vonnis tot afgifte van de correcte loonspecificaties over de maanden juni tot en met september 2017 over te gaan, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 25,00 voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke blijft, althans in goede justitie te bepalen bedrag, met aan maximum van € 1.500,00.
3.2.
[geopposeerde] legt aan deze vordering, naast voormelde feiten, het navolgende ten grondslag. [naam vof] is toerekenbaar tekort geschoten als werkgever in zijn verplichtingen die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst met [geopposeerde] . [geopposeerde] heeft geen loonspecificaties ontvangen van [naam vof] . Daarnaast is het salaris over de periode vanaf 1 juni 2017 tot en met september 2017 onbetaald gelaten door [gedaagde] , in totaal € 3.919,84 bruto. Ook aanmaningen en sommaties hebben er niet toe geleid dat [naam vof] het achterstallige loon heeft betaald en de loonspecificaties heeft overgelegd. [naam vof] is daarom wettelijke rente verschuldigd vanaf de 1e van iedere maand en daarnaast de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 10 %. Daarnaast zag [geopposeerde] zich genoodzaakt zijn vordering ter incasso uit handen te geven zodat hij aanspraak maakt op vergoeding van buitengerechtelijke kosten van € 91,68 inclusief btw. [vennoot 1] en [vennoot 2] zijn als (mede-) vennoten elk hoofdelijk aansprakelijk jegens [geopposeerde] en elk hoofdelijk gehouden tot nakoming van de arbeidsovereenkomst tussen [geopposeerde] en [naam vof] .
3.3.
[opposant] vordert bij verzetdagvaarding hem te ontheffen van de veroordeling, tegen hem uitgesproken bij vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Den Haag van 30 mei 2018 en [geopposeerde] te veroordelen in de kosten van dit verzet.
3.4.
[opposant] heeft hieraan, kort samengevat, ten grondslag gelegd dat [geopposeerde] op 15 juli 2017 op vakantie is gegaan zonder officiële toestemming van [opposant] . Hij is niet op tijd teruggekomen en heeft zijn werkzaamheden niet hervat. Na terugkomst van vakantie is aan [geopposeerde] contant betaald een bedrag van in totaal € 2.000,00, waarvan [opposant] twee kwitanties heeft. [opposant] heeft op 4 september 2018 de vier salarisstroken ontvangen van zijn boekhouder en deze alsnog overgelegd.

4.Beoordeling

4.1.
De eerste vraag die voorligt is of [opposant] tijdig verzet heeft ingesteld.
4.2.
Op grond van artikel 143 Rv vangt de verzettermijn aan met de betekening van het verstekvonnis aan gedaagde in persoon, danwel met een door gedaagde in persoon gepleegde daad van bekendheid met het verstekvonnis, of met de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis.
4.3.
Onder het plegen van een daad van bekendheid moet worden verstaan iedere gedraging van de veroordeelde waarin diens bekendheid met het vonnis besloten ligt, waaronder begrepen de kennisneming zelf.
4.4.
Vooropgesteld dient te worden dat het in beginsel moet gaan om een daad van bekendheid van de veroordeelde zelf en dat in het algemeen een buiten een geding verrichte handeling van de advocaat of een andere gemachtigde van de veroordeelde waaruit de bekendheid met het vonnis van deze gemachtigde blijkt, niet met een daad van bekendheid van de veroordeelde mag worden vereenzelvigd. Dit neemt echter niet weg dat - bijzondere omstandigheden daargelaten - aangenomen mag worden dat aan zo’n daad van de advocaat of van een andere gemachtigde overleg met de veroordeelde zelf zal zijn voorafgegaan.
4.5.
Vast staat dat het verstekvonnis op 19 juni 2018 niet aan [opposant] in persoon is betekend maar is achtergelaten in een gesloten envelop. De verzettermijn is dus niet vanaf die datum gaan lopen.
4.6.
[geopposeerde] heeft echter onbestreden gesteld dat de gemachtigde van [opposant] op 10 augustus 2018 telefonisch contact heeft opgenomen met de deurwaarder. Hoewel dat geen daad van bekendheid van [opposant] zelf betreft, is daarmee naar het oordeel van de kantonrechter wel een vermoeden ontstaan dat [opposant] hieraan voorafgaand een daad van bekendheid moet hebben gepleegd. Immers, de gemachtigde van [opposant] heeft telefonisch toegelicht dat volgens [opposant] er niets meer aan [geopposeerde] hoefde te worden betaald. De gemachtigde heeft toen voorgesteld om het geschil minnelijk af te doen. Een dergelijke mededeling zal een gemachtigde niet zonder opdracht van de cliënt doen. Uit een en ander volgt naar het oordeel van de kantonrechter dat [opposant] vanaf (in ieder geval) dat moment bekend was met de inhoud van het vonnis.
4.7.
De verzettermijn is aldus aangevangen op 10 augustus 2018. De verzetdagvaarding dateert van 11 september 2018. Dat is te laat.
4.8.
Volgens de gemachtigde van [opposant] is door de deurwaarder toegezegd dat soepel met de verzettermijn zou worden omgegaan. Nog los van de vraag of dat zo is, hetgeen door [geopposeerde] is bestreden, geldt dat de verzettermijn wettelijk is vastgelegd en daar niet door partijen onderling van kan worden afgeweken.
4.9.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [opposant] niet-ontvankelijk is in het verzet.
4.10.
[opposant] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
verklaart [opposant] niet-ontvankelijk in het verzet;
5.2.
veroordeelt [opposant] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van [geopposeerde] vastgesteld op € 200,00 als het aan de gemachtigde van [geopposeerde] toekomende salaris.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. Y.E. Kastein en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2018.