ECLI:NL:RBDHA:2018:15109

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
NL18.20677 en NL18.20679
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vierde asielaanvraag van een Egyptisch gezin met contra-expertises over documentauthenticiteit

In deze zaak gaat het om de vierde asielaanvraag van een Egyptisch gezin, dat eerder documenten heeft ingediend waarvan de authenticiteit door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet kon worden vastgesteld. De eisers hebben nu contra-expertises overgelegd om de authenticiteit van deze documenten aan te tonen. De rechtbank oordeelt dat de IND onzorgvuldig heeft gehandeld door het weerwoord van Bureau Documenten pas in een late fase aan de eisers toe te sturen. Dit weerwoord is volgens de rechtbank onvoldoende inzichtelijk en concludent, omdat het voorbijgaat aan de stelling van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) dat zij over referentiemateriaal beschikt en de conclusie van het NFO verkeerd weergeeft. De rechtbank concludeert dat de eisers met het overleggen van drie contra-expertises de authenticiteit van de documenten aannemelijk hebben gemaakt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden besluiten van de IND, waarbij de IND wordt veroordeeld in de kosten voor de contra-expertises. De rechtbank draagt de IND op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas van de eisers moet worden gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.20677 en NL18.20679

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [datum] 1982,
v-nummer [nummer] ,
van Egyptische nationaliteit,
eiser,
[eiseres] ,
geboren op [datum] 1985,
v-nummer [nummer] ,
van Egyptische nationaliteit,
eiseres,
mede namens hun minderjarige kinderen
[kinderen]
, ,
allen van Egyptische nationaliteit, behalve [dochter] , Amerikaans staatsburger,
tezamen eisers
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

ProcesverloopBij besluiten van 5 november 2018 (hierna: de bestreden besluiten) heeft verweerder de opvolgende aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.20678 en NL18.20680, plaatsgevonden op 30 november 2018. Eiser en eiseres zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. L. Rog.

Overwegingen

1. Eisers hebben driemaal eerder aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De afwijzende besluiten op deze aanvragen staan in rechte vast. In de voorgaande procedures is eisers tegengeworpen dat zij de gestelde problemen met de Moslimbroederschap niet aannemelijk hebben gemaakt. Eiser stelt door leden van deze organisatie te zijn bedreigd vanwege zijn (her)bekeringsactiviteiten van anderen tot het koptisch-christelijk geloof. Eiser is in 2013 samen met eiseres en hun dochter Jaseka ontvoerd en mishandeld. Hier heeft eiser aangifte van gedaan, maar vervolgens heeft een imam een fatwa tegen hem uitgesproken. Het hele gezin moest vanaf dat moment vrezen voor hun leven en daarom zijn zij gevlucht, aldus eisers.
2.Op 29 oktober 2018 hebben eisers opnieuw aanvragen om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Aan deze aanvragen hebben zij de volgende drie contra-expertises ten grondslag gelegd:
een rapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFO) van 19 juli 2018 (hierna: rapport NFO);
een ‘expert witness report’ van Hugh Miles van 7 juni 2018 (hierna: rapport Hugh Miles), met bijgevoegd een verklaring van de Egyptische advocate [advocate] van 29 augustus 2018 (hierna: verklaring [advocate] );
een rapport van het Deutsches Orient Institut (DOI) van 18 april 2018 (hierna: rapport DOI).
Met deze contra-expertises willen eisers aantonen dat een drietal documenten, welke zij bij hun aanvragen van 1 mei 2018 hebben overgelegd, wel degelijk authentiek zijn. Het gaat om de volgende documenten:
een proces-verbaal van de politie in Caïro van 15 januari 2018 (dan wel 26 maart 2018, dan wel 15 april 2018; hierna: proces-verbaal);
een gerechtelijke uitspraak ten aanzien van eiser van 12 februari 2018 (dan wel 31 maart 2018; hierna: uitspraak);
een aangifte door [zus] , een zus van eiser, van 18 november 2017 (hierna: aangifte).
Tevens beroepen eisers zich op een tijdens hun eerste aanvragen overgelegde medische rapportage ten aanzien van eiser van het Instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) van 18 juli 2016 (hierna: rapport iMMO).
3.De aanvragen van 29 oktober 2018 liggen ten grondslag aan de nu bestreden besluiten. Verweerder heeft de contra-expertises voorgelegd aan het Bureau Documenten, dat op 1 oktober 2018 een weerwoord heeft opgesteld. In dit weerwoord concludeert de onderzoeker dat in de contra-expertises geen aanleiding wordt gezien om te concluderen dat de betreffende documenten authentiek zijn. Verweerder heeft dit weerwoord ten grondslag gelegd aan de bestreden besluiten. In aanvulling daarop heeft verweerder zich ten aanzien van de verklaring [advocate] op het standpunt gesteld dat daaruit niet blijkt op welke wijze onderzoek is verricht en bovendien niet kan worden vastgesteld dat deze verklaring daadwerkelijk van de advocate zelf afkomstig is. Verweerder heeft de aanvragen niet-ontvankelijk verklaard omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waaraan eisers geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag hebben gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvragen. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar de eerdere besluiten van 7 oktober 2015, 24 april 2017 en 3 mei 2018. Hij heeft hiermee toepassing gegeven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. Eisers betogen allereerst dat verweerder door het niet tijdig toezenden van het weerwoord heeft gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, het fair play-beginsel, de actieve onderzoeksplicht en de samenwerkingsplicht.
4.1.
De rechtbank stelt hierover de volgende feiten vast. Het Bureau Documenten heeft op 1 oktober 2018 een weerwoord opgesteld in reactie op de door eisers overgelegde contra-expertises. Verweerder heeft eisers tijdens de gehoren opvolgende aanvraag niet geïnformeerd over het bestaan van dit weerwoord en hen dus ook niet met de inhoud daarvan geconfronteerd. Verweerder heeft het weerwoord samen met het voornemen op 29 oktober 2018 aan de gemachtigde van eisers toegezonden.
4.2.
Verweerder erkent dat het weerwoord eerder aan eisers beschikbaar gesteld had kunnen worden. Verweerder stelt zich echter op het standpunt dat eisers hierdoor niet in hun belangen zijn geschaad. Eisers hebben immers in de zienswijze op het weerwoord gereageerd en in beroep een reactie van het NFO op het weerwoord overgelegd, aldus verweerder.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de onder 4.1 weergegeven werkwijze onzorgvuldig heeft gehandeld. De rechtbank volgt verweerder niet in diens standpunt, dat eisers daardoor niet in hun belangen zijn geschaad. Eisers hebben er terecht op gewezen dat zij hierdoor niet tijdens de besluitvormingsfase een reactie van het NFO op het weerwoord hebben kunnen overleggen. Juist omdat verweerder het weerwoord al vier weken in zijn bezit had, had hij dit niet alleen eerder aan eisers kunnen maar ook moeten toesturen. Eisers hebben er verder ter zitting op gewezen dat hun gemachtigde bij het gehoor opvolgende aanvraag van eiser aanwezig is geweest om een toelichting te kunnen geven op de contra-expertises en eventuele vragen daarover te beantwoorden. Door zo te handelen heeft verweerder eisers een effectieve mogelijkheid onthouden om nog tijdens de besluitvormingsfase op het weerwoord te reageren. Dat eisers dit in de zienswijze alsnog hebben kunnen doen, maakt dit niet anders. Eisers hadden immers slechts één dag om een zienswijze in te dienen. Aangenomen moet worden dat het voor eisers niet mogelijk was om op zo’n korte termijn een (inhoudelijke) reactie van het NFO te kunnen overleggen.
5. Omdat eisers in hun belangen zijn geschaad zal de rechtbank het hiervoor geconstateerde gebrek niet met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) passeren. Om die reden zijn de beroepen gegrond en komen de bestreden besluiten voor vernietiging in aanmerking. Omdat eisers in beroep alsnog een reactie van het NFO hebben overgelegd, zal de rechtbank in het kader van finale geschilbeslechting beoordelen of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten.
6. Eisers betogen dat verweerder niet heeft voldaan aan de op hem rustende vergewisplicht, door in de bestreden besluiten uitsluitend te verwijzen naar de inhoud van het weerwoord van Bureau Documenten. Verweerder had zich volgens eisers moeten vergewissen dat het weerwoord -naar wijze van totstandkoming- zorgvuldig en -naar inhoud- inzichtelijk en concludent is. Eisers betogen gemotiveerd dat dit niet het geval is. Daartoe voeren zij allereerst aan dat Bureau Documenten er onterecht van uitgaat dat het NFO niet over referentiemateriaal beschikt, terwijl uit het NFO-rapport blijkt dat dit wel het geval is (paragrafen 8 tot en met 11). Anders dan verweerder aanneemt, en ook in het weerwoord staat, heeft NFO bovendien wel degelijk geconcludeerd dat de documenten authentiek zijn, aldus eisers. Eisers hebben in beroep een reactie van het NFO van 23 november 2018 overgelegd, waarin dit wordt bevestigd.
6.1.
Verweerder benadrukt dat het om de vierde aanvraag van eisers gaat en dat het bij een opvolgende aanvraag aan eisers is om de authenticiteit van nieuwe documenten aan te tonen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij de bestreden besluiten heeft mogen baseren op het weerwoord van Bureau Documenten. Verweerder heeft dit weerwoord bekeken en meent dat dit voldoende inzichtelijk en concludent is. De contra-expertises bevestigen enkel dat er geen elementen van fraude zijn geconstateerd. Bureau Documenten heeft dit echter eerder ook al geconstateerd, zodat dit ook niet ter discussie staat. De contra-expertises bevestigen in de ogen van verweerder echter niet de authenticiteit. Daarvoor is immers meer nodig dan het afwezig zijn van frauduleuze elementen. Bureau Documenten heeft aangegeven vanwege de diverse verschijningsvormen van deze documenten niet te beschikken over betrouwbaar referentiemateriaal. Uit het rapport NFO blijkt niet dat het NFO dergelijk materiaal wel heeft. Verweerder stelt tot slot dat een deskundigenrapport dat enkel ziet op het uiterlijk en de opmaak van een document niet kan dienen om de authenticiteit van dat document aan te tonen. Verweerder verwijst daarbij naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) van 17 juli 2018 (ECLI:RVS:2018:2394).
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat het weerwoord van Bureau Documenten onvoldoende inzichtelijk en concludent is. Zo vermeldt Bureau Documenten op pagina 7 van het weerwoord dat zij zelf niet voldoende betrouwbaar referentiemateriaal beschikt om de betreffende documenten positief te beoordelen en dat “uit niets blijkt dat de genoemde experts wel beschikken over dergelijke informatie”. Uit het rapport NFO blijkt echter duidelijk dat zij stellen wèl over relevant referentiemateriaal te beschikken (bevindingen 5, 8, 9 en 10). Dit wordt door het NFO in haar reactie van 23 november 2018 nogmaals benadrukt. Op pagina 5 van het weerwoord staat verder vermeld dat het DOI onderzoek heeft verricht naar de aangifte en het proces-verbaal, terwijl uit het rapport DOI blijkt dat onderzoek is verricht naar het proces-verbaal en het vonnis. Tot slot kan niet onvermeld blijven dat de conclusie van het NFO op pagina 5 van het weerwoord van Bureau Documenten onjuist is weergegeven door toevoeging van het woord “geen” in de zin
“Op basis van het uitgevoerde onderzoek aan de hand van het beschikbaar onderzoeksmateriaal bestaat er geen grond voor de opvatting dat de litigieuze documenten authentieke documenten representeren.”Niet valt uit te sluiten dat de conclusie van Bureau Documenten zoals vermeld in het weerwoord op deze onjuiste weergave van de conclusie van het NFO is gebaseerd. Juist omdat de conclusies van Bureau Documenten en het NFO recht tegenover elkaar staan en mede gelet op de twee andere positieve contra-expertises bestond er des te meer reden voor verweerder om zich op zorgvuldige wijze te vergewissen van de juistheid, volledigheid en inzichtelijkheid van het weerwoord. Verweerder heeft dit niet gedaan en reeds hierom ziet de rechtbank geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand te laten.
6.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat eisers met het overleggen van de onder 2 genoemde contra-expertises hebben voldaan aan de op hun rustende bewijslast ten aanzien van het aantonen van de authenticiteit van de betreffende documenten. Daarbij acht de rechtbank van belang dat Bureau Documenten geen uitspraak kan doen over de authenticiteit van de documenten, terwijl tenminste twee van de contra-expertises stellen dat wel te kunnen. Van belang is verder dat het gaat om drie verschillende soorten onderzoek, die elkaar versterken. Het NFO betreft immers een technisch (forensisch) onderzoek, terwijl het DOI en Hugh Miles respectievelijk een inhoudelijk en een tactisch onderzoek betreffen. Deze drie rapporten komen alle drie onafhankelijk van elkaar tot een positief oordeel ten aanzien van de authenticiteit van de documenten. Eisers wijzen er daarbij terecht op dat het NFO een erkend en geregistreerd onafhankelijk forensisch onderzoeksbureau is. Ten aanzien van het rapport Hugh Miles overweegt de rechtbank dat eisers met het overleggen van de verklaring [advocate] , anders dan ten tijde van de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 14 juni 2018 (NL18.9021 en NL18.9023), nu voldoende inzichtelijk hebben gemaakt op welke wijze het onderzoek heeft plaatsgevonden. De rechtbank ziet, mede gelet op de bijgevoegde kopie van de advocatenpas, geen aanleiding om er aan te twijfelen dat deze verklaring daadwerkelijk van de betreffende advocate afkomstig is. Voorts wordt de betrouwbaarheid van het rapport Hugh Miles versterkt door de opmerking van het NFO in haar reactie van 23 november 2018. Ten aanzien van de opmerking in het weerwoord over het niet bestaan van een vertrouwensadvocaat, overweegt de rechtbank dat dit niet nader is gemotiveerd en bovendien niet specifiek ingaat op de door Hugh Miles ingeschakelde advocate. Te meer nu ook deze opmerking door het NFO in haar reactie van 23 november 2018 wordt betwist.
7. Gelet op hetgeen onder 4.3 en 5 is overwogen worden de beroepen gegrond verklaard en worden de bestreden besluiten vernietigd. Gelet op hetgeen onder 6.2 en 6.3 is overwogen zijn de aanvragen van eisers ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de rechtsgevolgen van de te vernietigen besluiten in stand te laten. Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.
8. Verweerder zal nieuwe besluiten moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder zal daarbij een nieuwe, integrale geloofwaardigheidsbeoordeling moeten maken van het asielrelaas van eisers. Verweerder is gehouden daarbij alles dat eisers in onderhavige en voorgaande procedures hebben overgelegd opnieuw te betrekken, waaronder ook het rapport iMMO. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van de beroepschriften, waartussen samenhang bestaat, en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).
10. Eisers hebben tot slot de rechtbank verzocht om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de kosten die zijn gemaakt voor de contra-expertises van het NFO, Hugh Miles en het DOI, en ook de kosten voor het door het iMMO verrichte medisch onderzoek.
10.1.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld haar uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:380) komen de kosten van een deskundige op de voet van artikel 8:75 van de Awb voor vergoeding in aanmerking als het inroepen van die deskundige redelijk was en ook de deskundigenkosten zelf redelijk zijn. Hieruit vloeit voort dat niet is vereist dat een deskundigenrapport over een voor de uitkomst van dat geschil mogelijk relevante vraag uiteindelijk heeft bijgedragen aan de rechterlijke beslissing.
10.2.
Eisers hebben de kosten voor de contra-expertises gemaakt ten behoeve van het aantonen van de authenticiteit van door hen als nieuwe elementen of bevindingen overgelegde documenten. Omdat het Bureau Documenten heeft geconcludeerd dat zij geen uitspraak over de authenticiteit van de betreffende documenten kon doen en deze bewijslast volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bovendien bij eisers ligt, is het inroepen van deze deskundigen naar het oordeel van de rechtbank redelijk geweest.
10.3.
De kosten voor het door het iMMO verrichte medisch onderzoek hebben eisers al ten tijde van hun eerste procedures gemaakt. Het rapport iMMO heeft in onderhavige uitspraak ook geen rol gespeeld, mede omdat de rechtbank niet aan bespreking van die grond is toegekomen. Omdat verweerder dit rapport opnieuw dient te betrekken in zijn nieuwe besluitvorming, is het ook aan verweerder om een oordeel te geven over vergoeding van deze kosten. De rechtbank kan daar niet op vooruit lopen.
10.3.
De rechtbank ziet daarom aanleiding verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb, te veroordelen in de door eisers gemaakte kosten aan het NFO, ten bedrage van € 2.447,93, Hugh Miles, ten bedrage van € 1397,97 (£ 1.270, waarbij £ 1 = € 1,1095) en het DOI ten bedrage van € 160,50 (totaal € 4006,40).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de aanvragen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 5008,40.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P.H. Evers, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op 14 december 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.