ECLI:NL:RBDHA:2018:15119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
NL18.20991 en NL18.20993
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van moslims uit India wegens ongeloofwaardigheid en veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 december 2018 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van twee moslims uit India, die samen met hun minderjarige kinderen asiel vroegen in Nederland. De aanvragen werden afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) als kennelijk ongegrond. De eisers stelden dat de eiser in India door de politie met de dood was bedreigd vanwege zijn onderzoek naar een incident waarbij vijf moslims door de politie zouden zijn gedood. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de eisers ongeloofwaardig waren en dat India in het algemeen als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt, ook voor moslims. De rechtbank concludeerde dat de IND terecht de asielaanvragen had afgewezen, omdat de eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij in India niet veilig zouden zijn. De beroepen van de eisers werden ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL18.20991 en NL18.20993

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] ,

geboren op [datum] 1973,
v-nummer [nummer] ,
eiser,
[eiseres] ,
geboren op [datum] 1981,
v-nummer [nummer] ,
eiseres,
en hun minderjarige kinderen
[kind], geboren op [datum] 2010, en
[kind], geboren op [datum] 2018,
allen burgers van India,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. C.F. Roza),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.

ProcesverloopBij besluiten van 7 november 2018 (hierna: de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroepen ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL18.20992 en NL18.20994, plaatsgevonden op 30 november 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door eiser en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P. Guerain.

Overwegingen

1. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat eiser in India door de politie met de dood is bedreigd. Eiser stelt onderzoek te hebben gedaan naar een incident waarbij vijf moslims door de politie zijn gedood. In oktober 2017 zou eiser van een hoge politieambtenaar hebben gehoord dat deze vijf personen als wraakactie zijn vermoord. Eiser zou dit hebben doorverteld en hebben gemeld bij de rechtbank. Als gevolg daarvan zou eiser met de dood zijn bedreigd.
2. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eisers ongeloofwaardig zijn. Verder zijn eisers afkomstig uit een veilig land. Verweerder wijst de asielaanvraag daarom af als kennelijk ongegrond, op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000.
Geloofwaardigheid van de verklaringen
3. Eisers betogen dat verweerder hun verklaringen ten onrechte niet geloofwaardig heeft geacht. Daartoe voeren eisers aan dat hun verklaringen passen in wat algemeen bekend is over de situatie van moslims in India, namelijk dat leden van deze bevolkingsgroep vaker onterecht worden beschuldigd en geen gelijke bescherming krijgen. Dat eiser niets heeft gepubliceerd over zijn onderzoek, dat eisers de dreigementen en de pogingen om bescherming te krijgen niet met stukken kunnen onderbouwen en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt op welke wijze de politie op de hoogte is geraakt van het door eiser verrichte onderzoek, is onvoldoende om het besluit te kunnen dragen, aldus eisers. Verweerder gaat er volgens eisers aan voorbij dat er sprake is geweest van een omslagpunt, waarbij de bedreigingen serieus werden en zij moesten vluchten. Kort voor zitting hebben eisers nog enkele stukken overgelegd waaruit volgens hen zou blijken dat eiser in het verleden (2008, 2010 en 2012) al eerder artikelen heeft gepubliceerd.
4. Naar het oordeel van de rechtbank stelt verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt dat de verklaringen van eisers ongeloofwaardig zijn. Nog daargelaten de vraag of eiser in het verleden eerder als freelance journalist actief is geweest, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij daadwerkelijk onderzoek heeft verricht naar het incident van
7 april 2015. Verweerder stelt terecht dat eiser vaag heeft verklaard over waarom hij in augustus 2016 onderzoek is gaan doen naar dit incident. Te meer gelet op het tijdsverloop tussen het incident en het moment waarop eiser stelt met zijn onderzoek te zijn begonnen. Eiser is verder vaag over wat het onderzoek inhield. De door eiser overgelegde notities bevatten enkel informatie die al in de door eiser overgelegde artikelen – waar hij zelf niet aan heeft meegewerkt en welke dateren van vóór zijn gestelde onderzoek – staat genoemd. Tot slot stelt verweerder niet ten onrechte dat eisers vage verklaringen hebben afgelegd over de aard van de bedreigingen die zij stellen te hebben ondervonden. Zo stelt eiser dat hij en zijn gezin overal en altijd door de politie werden gevolgd en lastig gevallen, maar is hij niet in staat gebleken om concrete voorbeelden te benoemen. Dat eisers stellen dat hun verklaringen passen in wat algemeen bekend is over de situatie van moslims in India, is onvoldoende om aan hetgeen hiervoor is besproken voorbij te gaan.
Veilig land van herkomst
5. Eisers betogen verder dat India voor hen geen veilig land van herkomst is. Eisers wijzen naar de herbeoordelingen landen tweede en derde tranche bij brief van 9 februari 2016 (Kamerstukken II 2015/16, 19 637, nr. 2123) waarin is aangegeven dat ter zake India verhoogde aandacht dient te worden besteed aan de mogelijkheid dat dit anders kan liggen in individuele gevallen, met name als het gaat om religieuze minderheden, leden van groeperingen die te maken kunnen krijgen met discriminatie en met personen die te maken krijgen met strafrechtelijke vervolging. Eiser heeft zich verdiept in wat de autoriteiten voor hem zouden kunnen doen, maar gebleken is dat de autoriteiten hem en zijn gezin niet willen helpen. Voor moslims, in het bijzonder zij die actief misstanden onderzoeken, is het niet veilig, aldus eisers.
6. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in haar uitspraak van 10 maart 2017, ECLI:NL:RVS:2017:641, overwogen dat verweerder India als veilig land van herkomst heeft kunnen aanmerken. Weliswaar bestaat voor religieuze minderheden verhoogde aandacht, maar dit maakt nog niet dat zij in het algemeen geen bescherming kunnen vinden (tweede helft van rechtsoverweging 2.4).
7. Gelet op hetgeen eisers hebben aangevoerd en wat ter zitting is besproken, kan worden aangenomen dat India in het algemeen, ook voor moslims, als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Het geschil spitst zich toe op de vraag of dit ook in het individuele geval van eisers geldt.
8. De rechtbank overweegt dat, nu het individuele asielrelaas van eisers niet ten onrechte ongeloofwaardig is geacht, verweerder zich reeds daarom terecht op het standpunt stelt dat niet is gebleken dat India in het geval van eisers niet als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. Dat eisers als moslims tot een religieuze minderheid behoren is daartoe, gelet op de onder 6 genoemde jurisprudentie, onvoldoende.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de asielaanvragen van eisers terecht als kennelijk ongegrond afgewezen.
10. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.P.H. Evers, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op: 14 december 2018.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.